ECLI:NL:RBDHA:2024:4649
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening in het geval van eisers met familiebanden in Nederland
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 april 2024, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 27 december 2023 afgewezen, met het argument dat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 9 februari 2024 behandeld, waarbij zowel eisers als hun gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvragen niet inhoudelijk behandeld hoeven te worden, omdat Tsjechië als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie regels heeft vastgesteld voor de behandeling van asielaanvragen en dat Nederland verzoeken om overname aan Tsjechië heeft gedaan, die zijn aanvaard. De rechtbank concludeert dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Tsjechië hen niet in overeenstemming met internationale verplichtingen zal behandelen, en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de asielaanvragen van eisers niet in behandeling hoeven te worden genomen. De rechtbank wijst ook op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag zullen behandelen. De rechtbank benadrukt dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun vrees voor (indirect) refoulement naar Iran en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvragen inhoudelijk te behandelen.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.C. ten Hoopen, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend aan eisers.