ECLI:NL:RBDHA:2024:4667
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 6 februari 2024 afgewezen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres had op 2 november 2023 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat zij eerder een aanvraag in Duitsland had ingediend. De rechtbank heeft op 22 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de claimstukken niet met eiseres te delen en dat de wettelijke grondslag voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag voldoende was gemotiveerd. Eiseres stelde dat de Eurodac-termijnen waren overschreden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris tijdig heeft gehandeld. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit kan gaan dat Duitsland de asielaanvraag van eiseres in overeenstemming met internationale verplichtingen zal behandelen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.