ECLI:NL:RBDHA:2024:4667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL24.4412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 6 februari 2024 afgewezen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres had op 2 november 2023 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat zij eerder een aanvraag in Duitsland had ingediend. De rechtbank heeft op 22 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de claimstukken niet met eiseres te delen en dat de wettelijke grondslag voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag voldoende was gemotiveerd. Eiseres stelde dat de Eurodac-termijnen waren overschreden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris tijdig heeft gehandeld. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit kan gaan dat Duitsland de asielaanvraag van eiseres in overeenstemming met internationale verplichtingen zal behandelen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4412

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL24.4413), op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 2 november 2023 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat zij op 25 oktober 2023 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland. Nederland heeft daarom op 6 november 2023 de autoriteiten van Duitsland een terugnameverzoek toegezonden, waarna de Duitse autoriteiten dit verzoek op 8 november 2023 hebben afgewezen omdat zij van mening waren dat Griekenland verantwoordelijk was.
2.1.
Vervolgens heeft Nederland nader onderzoek gedaan, waaruit bleek dat de Griekse autoriteiten het terugnameverzoek van Duitsland hebben afgewezen en dat laatstgenoemde geen verzoek tot heroverweging heeft gedaan.
2.2.
Nederland heeft daarom op 13 december 2023 de autoriteiten van Duitsland opnieuw een terugnameverzoek toegezonden, waarna dit verzoek op 18 december 2023 is geaccepteerd.
3. De staatssecretaris heeft daarna bij besluit van 6 februari 2024 de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is ten onrechte geen wettelijke grondslag in het besluit opgenomen?
6. Eiseres voert ten eerste aan dat er ten onrechte geen wettelijke grondslag voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag is benoemd in het bestreden besluit. Hoewel dit wel in het voornemen is gedaan, is het volgens eiseres op grond van het rechtszekerheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel noodzakelijk om de afwijzingsgrond in het bestreden besluit te benoemen.
6.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat het voornemen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. In het besluit is ook gerefereerd aan het voornemen, waardoor het volgens de staatssecretaris voor eiseres duidelijk is waartegen ze in beroep komt.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft niet nader toegelicht waarom uit de door haar genoemde beginselen volgt dat de wettelijke grondslag in het voornemen én in het bestreden besluit moeten staan. De wettelijke grondslag staat in het voornemen, waarmee de staatssecretaris voldoende duidelijk gemotiveerd heeft op welke (wettelijke) grond de aanvraag buiten behandeling is gesteld. De rechtbank volgt eiseres haar standpunt dus niet dat hiermee het rechtszekerheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel zijn geschonden.
Zijn de claimstukken aan Duitsland ten onrechte niet met eiseres gedeeld?
7. Verder voert eiseres aan dat de staatssecretaris ten onrechte de claimstukken aan Duitsland niet met haar heeft gedeeld. Eiseres licht toe dat uit het tweede claimverzoek is gebleken dat er communicatie heeft plaatsgevonden tussen de Griekse, Duitse en Nederlandse autoriteiten over de verantwoordelijkheid van eiseres haar asielaanvraag. Eiseres stelt dat zij zonder deze stukken de juistheid van de gang van zaken en de reden waarom Griekenland niet meer verantwoordelijk was, niet kan controleren en niet adequaat kan reageren. Dit leidt volgens eiseres tot onzorgvuldig handelen van de staatssecretaris.
7.1.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat er onderzoek heeft plaatsgevonden naar de vraag of Duitsland verantwoordelijk is voor eiseres haar asielaanvraag. Dit onderzoek heeft volgens de staatssecretaris plaatsgevonden op basis van hetgeen in de Dublinverordening is vastgelegd. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat op basis van artikel 34 van de Dublinverordening via de verbindingsambtenaar navraag is gedaan over de status van de aanvraag van eiseres in Duitsland, nadat het Nederlandse claimverzoek door de Duitse autoriteiten was afgewezen. Hieruit bleek dat Duitsland in eerste instantie van mening was dat Griekenland verantwoordelijk was voor de aanvraag. Vervolgens bleek via de verbindingsambtenaar dat Griekenland de claim van Duitsland heeft afgewezen en dat Duitsland geen verzoek tot heroverweging bij de Griekse autoriteiten heeft ingediend. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat daarmee bleek dat Duitsland verantwoordelijk was voor de aanvraag, waarna de Duitse autoriteiten op 18 december 2023 akkoord zijn gegaan met het tweede claimverzoek van Nederland. Daarbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat hij op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Duitsland zich aan de Dublinregels houdt, wat betekent dat hij niet nader onderzoek hoeft te doen als Duitsland de claim accepteert.
7.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat de gang van zaken - zoals beschreven door de staatssecretaris - ook is vermeld in de tweede claim aan Duitsland van 13 december 2023. Dat betekent dat eiseres inzicht heeft gehad in de correspondentie met Duitsland en de reden van de verantwoordelijkheid van Duitsland. Eiseres heeft de feiten die ten grondslag liggen aan die verantwoordelijkheid ook niet betwist. De enkele omstandigheid dat eiseres niet weet waarom Griekenland niet (meer) verantwoordelijk was, maakt niet dat zij onvoldoende inzicht heeft gehad in de procedure en ook niet dat zij daar niet adequaat op heeft kunnen reageren. De staatssecretaris heeft in dat kader terecht overwogen dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er voor hem geen nadere onderzoeksplicht bestond op het moment dat Duitsland de claim accepteerde. De rechtbank volgt eiseres daarom niet dat er sprake is van onzorgvuldig handelen.
Is onzorgvuldig gehandeld door overschrijding van de Eurodac-termijnen?
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Hiertoe voert eiseres aan dat een onjuiste termijn is genoemd ten aanzien van het terugnameverzoek en dat de termijnen voor het afnemen van vingerafdrukken, zoals vastgesteld in de Eurodacverordening, zijn overtreden. Daarnaast wijst eiseres op het niet overleggen van de hiervoor genoemde claimstukken.
8.1.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat er door de Nederlandse autoriteiten tijdig op Duitsland is geclaimd. Volgens de staatssecretaris doen de termijnen zoals genoemd in de Eurodacverordening daar niets aan af, zoals ook geoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 12 januari 2024. [1] Ook maakt de staatssecretaris hieruit op dat de in de Eurodacverordening neergelegde termijnen voor het afnemen van vingerafdrukken en het afwachten van een reactie van het Eurodac-systeem niet bepalend zijn voor het moment waarop een terugnameverzoek moet worden ingediend. Verder heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit overwogen dat eiseres binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer geclaimd is op Duitsland en het verzoek aan Duitsland om haar terug te nemen binnen de termijn van drie maanden na de asielaanvraag bij de Duitse autoriteiten is gedaan. Tot slot heeft de staatssecretaris erop gewezen dat geen consequenties kunnen worden verbonden aan de gronden van eiseres, gelet op het dictum van de beroepsgronden.
8.2.
Tussen partijen is niet geschil dat de termijnen van de Eurodacverordening zijn overschreden en ook niet dat de termijnen in de Eurodacverordening niet bepalend zijn voor het moment waarop een terugnameverzoek moet worden ingediend, zoals geoordeeld door de Afdeling op 12 januari 2024. [2]
8.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat er in het besluit een verkeerde termijn voor het terugnameverzoek is genoemd, aangezien de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat – naast de twee maanden termijn van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening – ook geen geldig verzoek tot terugname kan worden gedaan als er meer dan drie maanden zijn verstreken na indiening van een asielverzoek, zoals geoordeeld door de Afdeling op basis van het Mengesteab-arrest van het Hof van Justitie. [3] Aangezien ook het tweede terugnameverzoek van 13 december 2023 zowel binnen twee maanden na de Eurodac-treffer als binnen drie maanden na het asielverzoek is gedaan, heeft de staatssecretaris tijdig een terugnameverzoek ingediend bij Duitsland en daarbij de juiste termijnen gehanteerd.
8.4.
De rechtbank ziet verder ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Eiseres heeft niet toegelicht waarom het niet tijdig registreren van de vingerafdrukken leidt tot onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De staatssecretaris heeft immers de benodigde informatie voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat verkregen en vermeld in het tweede terugnameverzoek, waar hij vervolgens het besluit tot niet in behandeling neming op heeft gebaseerd.
9. Overigens volgt de rechtbank de staatssecretaris niet in zoverre hij bedoeld heeft te betogen dat aan de beroepsgronden geen consequenties kunnen worden verbonden als dat niet in het dictum van de gronden vermeld staat.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
10. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat ten aanzien van haar niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dan wel dat er bijzondere omstandigheden gezien hadden behoren te worden om onverplicht de aanvraag van eiseres inhoudelijk in behandeling te nemen. Volgens eiseres kan dit pas zorgvuldig onderbouwd worden indien zij beschikking heeft over alle stukken.
10.1.
De staatssecretaris heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiseres in het geheel niet heeft onderbouwd welke bijzondere, individuele omstandigheden een rol spelen.
10.2.
De staatssecretaris mag in beginsel ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiseres moet aannemelijk maken dat dit in haar geval niet kan.
10.3.
Eiseres is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd, nu zij op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd of onderbouwd waarom in haar geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De rechtbank ziet niet in waarom eiseres op basis van de beschikbare stukken geen mogelijkheden had om haar stelling nader te onderbouwen.
Leidt overdracht aan Duitsland tot onevenredige hardheid?
11. In de aanvullende gronden voert eiseres aan dat zij niet eerder heeft durven te vertellen dat zij een traumatische ervaring heeft meegemaakt op het politiebureau in Duitsland, waar zij zich heeft moeten uitkleden in het bijzijn van agenten. Eiseres stelt daarom dat haar psychische problematiek - bestaande uit suïcidale gedachten en stress - moet worden meegewogen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
11.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres haar stellingname niet nader heeft onderbouwd. Daarnaast heeft de staatssecretaris toegelicht dat Duitsland de internationale verplichtingen naar eiseres na moet komen en dat zij bij voorkomende problemen kan klagen bij de (hogere) autoriteiten.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om op grond van de ervaring van eiseres op het politiebureau in Duitsland en haar medische problematiek de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening alsnog aan zich te trekken. De rechtbank volgt de motivering van de staatssecretaris dat Duitsland verplicht is om eiseres in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht te behandelen en dat eiseres bij voorkomende problemen kan klagen bij de Duitse autoriteiten. Het uitgangspunt is daarnaast dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. Eiseres is hierin niet geslaagd, alleen al omdat zij niet heeft geconcretiseerd noch onderbouwd dat de benodigde medische voorzieningen niet beschikbaar zijn voor haar in Duitsland. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.ECLI:EU:C:2017:587