In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 19 februari 2024 een opvolgende aanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvragen waren afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 28 maart 2024, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig zijn.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de opvolgende asielaanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 11 januari 2018 niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft sindsdien meerdere aanvragen ingediend, maar zijn asielrelaas werd door de staatssecretaris als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe elementen zijn die de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten.
De rechtbank wijst erop dat de laattijdige indiening van een vertaling van het strafvonnis, kort voor de zitting, niet kan worden geaccepteerd. Dit is in strijd met de goede procesorde en is te wijten aan eiser zelf. De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij in Algerije onevenredig of discriminatoir gestraft zal worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris.