ECLI:NL:RBDHA:2024:4777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
NL23.21621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een Afghaanse eiser met betrekking tot risico op vervolging bij terugkeer naar Afghanistan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024, wordt het beroep van een Afghaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 25 augustus 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, werd op 3 juli 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat de eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank wijst op de onduidelijkheid in de overgelegde informatie over de behandeling van Afghanen die na verblijf in een westers land terugkeren, en of zij als verdacht of afvallig worden gezien door het Taliban-regime.

De rechtbank behandelt de relevante elementen van het asielrelaas van de eiser, waaronder zijn identiteit, zijn buitenechtelijke relatie, en de problemen die hij heeft ondervonden van de Taliban. De staatssecretaris heeft enkele elementen ongeloofwaardig geacht, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de culturele aspecten en de achtergrond van de eiser. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

De rechtbank oordeelt verder dat de eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de complexe situatie in Afghanistan na de machtsovername door de Taliban.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21621

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum]. Hij heeft op 25 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 3 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft op 15 januari 2024 op verzoek van eiser en de staatssecretaris de behandeling van het beroep ter zitting aangehouden.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het asielrelaas
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft zijn nicht ten huwelijk gevraagd, maar haar familie heeft het verzoek afgewezen. Eiser had vervolgens negen jaar lang een buitenechtelijke relatie met de nicht. Eiser en zijn nicht zijn betrapt door de broer van de nicht. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Afghanistan wordt gedood. Daarnaast stelt eiser dat de Taliban hem als afvallige zal zien door de wijze waarop hij de islam praktiseert, zijn verwestering en verblijf in het westen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. buitenechtelijke relatie;
3. betrapt door broer van de gehuwde vrouw en ontsnapt aan de Taliban;
4. mishandeld door Taliban wegens niet naleven geloofsregels;
5. problemen ondervonden van zowel Tadzjiekse als Oezbeekse bevolkingsgroep waartoe hij behoort wegens gemengde afkomst;
6. toegedichte afvalligheid wegens verblijf in het westen;
7. betrokkene stelt verwesterd te zijn.
4. De staatssecretaris heeft de relevante elementen twee, drie en zes niet geloofwaardig geacht. De staatssecretaris vindt de relevante elementen een, vier, vijf en zeven wel geloofwaardig. Deze elementen heeft de staatssecretaris getoetst. Eiser wordt op basis van zijn religie, etnische afkomst en herkomst niet gerekend tot een risicogroep. Niet is gebleken dat eiser na de mishandeling door de Taliban zeven jaar geleden niet meer op gebruikelijke wijze aan het alledaagse leven heeft kunnen deelnemen of dat hij zijn levensstijl drastisch heeft moeten aanpassen. Eiser heeft vijf tot zes jaar geleden twee incidenten meegemaakt vanwege zijn gemengde afkomst. Deze zijn geen aanleiding geweest om zich elders te vestigen of Afghanistan te verlaten. Niet is gebleken dat aan de gestelde verwestering een politieke overtuiging of geloofsverandering ten grondslag ligt. De staatssecretaris vindt daarom dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
De voorbereiding van het bestreden besluit
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Hij vindt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de culturele aspecten en het referentiekader van eiser. Voorts had de staatssecretaris tijdens de gehoren een Oezbeekse tolk moeten inschakelen in plaats van het gehoor voort te zetten met een tolk Dari. Eiser is van mening dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. De enkele stelling van eiser dat de staatssecretaris onvoldoende rekening zou hebben gehouden met eisers referentiekader en culturele aspecten leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldige voorbereiding. Eiser heeft zijn stelling niet onderbouwd. Evenmin is anderszins gebleken dat de staatssecretaris onvoldoende rekening zou hebben gehouden met eisers referentiekader of achtergrond.
7. Eisers stelling dat de staatssecretaris een tolk Oezbeeks had moeten inschakelen, leidt evenmin tot de conclusie dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanvraag en tijdens het aanmeldgehoor is gehoord met behulp van een tolk Farsi en bij het nader gehoor en aanvullend gehoor met behulp van een tolk Dari. Eiser heeft verklaard dat hij deze tolken goed kan verstaan. [1] Eiser heeft voorts verklaard dat hij naast Farsi ook Oezbeeks spreekt [2] , dat zijn moedertaal Oezbeeks is, maar dat hij niet om een Oezbeekse tolk heeft gevraagd omdat hij heeft gemerkt dat zijn verhaal niet op de juiste wijze wordt vertaald. [3] In de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor en nader gehoor geeft eiser aan dat hij Dari het beste spreekt en de nabespreking van het nader gehoor met een tolk Dari veel soepeler ging dan met een tolk Farsi. In de correcties en aanvullingen op het aanvullend gehoor geeft eiser aan dat de tolk en hij elkaar achteraf bezien niet goed hebben begrepen, omdat de tolk bij het gehoor van Iraanse komaf was en dat het aanvullend gehoor is besproken met een tolk Dari. Eerst in de zienswijze stelt eiser dat hij tijdens de gehoren meerdere keren zou hebben aangegeven dat hij Oezbeeks wilde spreken. Tijdens de zitting bij de rechtbank van 12 januari 2024 heeft eiser vervolgens aangegeven dat hij de tolk Oezbeeks niet kon verstaan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in eisers verklaringen tijdens de gehoren geen aanleiding hoeven zien om eiser met behulp van een tolk Oezbeeks te horen. Uit de rapporten van de gehoren blijkt niet dat sprake was van problemen of miscommunicatie tussen eiser en de tolk. Evenmin heeft de staatssecretaris naar aanleiding van de correcties en aanvullingen hoeven besluiten eiser (opnieuw) te horen met behulp van een tolk Oezbeeks. Eiser geeft in de correcties en aanvullingen immers aan dat hij de gehoren heeft besproken met een tolk Dari en dat dit soepel verliep. Uit de rapporten van de gehoren blijkt bovendien niet dat eiser heeft verzocht om te worden gehoord met behulp van een tolk Oezbeeks. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid.
De ongeloofwaardig bevonden relevante elementen 2 en 3
9. Eiser vindt dat de staatssecretaris de buitenechtelijke relatie en de betrapping door de broer van zijn nicht ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. De staatssecretaris heeft daarbij de aanname gedaan dat de buurt of verdere familieleden op de hoogte waren van het huwelijksaanzoek en overwogen dat niet aannemelijk zou zijn dat eiser en zijn nicht na de afwijzing van het aanzoek contact konden houden en dat evenmin aannemelijk zou zijn dat eisers neef hem na de betrapping zou hebben geholpen, nu dat grote risico’s met zich zou brengen. De staatssecretaris doet ten onrechte aannames die hij niet met objectief bewijs onderbouwt. Eiser voert voorts aan dat de staatssecretaris elk relevant element afzonderlijk moet beoordelen. Het feit dat hij relevant element 2 niet geloofwaardig acht, betekent niet automatisch dat relevant element 3 ook niet geloofwaardig zou zijn. Bovendien werpt de staatssecretaris eisers verklaring uit het aanmeldgehoor over wat er met zijn nicht is gebeurd ten onrechte tegen als tegenstrijdig met eisers latere verklaringen. De verklaringen uit het aanmeldgehoor over de asielmotieven mogen volgens eiser niet worden tegengeworpen.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het tweede relevante element niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft daartoe allereerst kunnen overwegen dat het ongerijmd is dat eiser elke dag contact kon houden met zijn nicht nadat haar familie geen toestemming had gegeven voor een huwelijk en dat mensen in hun omgeving het contact tussen eiser en zijn nicht als onschuldig zouden hebben bestempeld. De overweging van de staatssecretaris dat andere mensen op de hoogte waren van het huwelijksaanzoek, berust niet op een aanname van de staatssecretaris, maar op verklaringen van eiser zelf dat zijn bloedverwanten en stam wisten dat hij om de hand van zijn nicht had gevraagd. [4] De staatssecretaris heeft voorts kunnen overwegen dat het ongeloofwaardig is dat eiser de relatie met zijn nicht negen jaar lang in het geheim kon voortzetten. De staatssecretaris heeft daartoe kunnen overwegen dat het niet geloofwaardig is dat de relatie binnen de relatief kleine gemeenschap negen jaar onopgemerkt bleef, terwijl de man van de nicht de plaatselijke Talibancommandant was. Tot slot heeft de staatssecretaris het dreigement van eisers nicht dat zij zou vertellen over de relatie als eiser niet zou komen ongerijmd kunnen vinden. Als de nicht de relatie bekend zou maken, zou zij immers ook zichzelf in gevaar brengen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het derde relevante element eveneens ongeloofwaardig kunnen vinden. Eisers betoog dat de staatssecretaris ten onrechte het tweede en derde relevante element niet afzonderlijk heeft beoordeeld, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat het feit dat de relatie ongeloofwaardig is geacht, met zich brengt dat ook niet kan worden gevolgd dat eiser op heterdaad is betrapt op overspel. De staatssecretaris heeft daarnaast kunnen overwegen dat het feit dat eiser niet weet wat er na de betrapping met zijn nicht is gebeurd het relaas ongeloofwaardig maakt. Eiser heeft namelijk gesteld dat hij wekelijks contact heeft met zijn echtgenote, die samen met eisers vader naast de nicht woont. De rechtbank volgt de staatssecretaris in de overweging dat eisers verklaring dat hij het overspel niet met zijn echtgenote bespreekt niet toereikend is, nu het lot van de nicht ook ter sprake kan komen zonder het overspel te bespreken. Bovendien weet eiser wel wat zijn vader, moeder en broer is overkomen nadat hij is gevlucht.
12. Eisers betoog dat de staatssecretaris eisers verklaring tijdens het aanmeldgehoor over wat er met zijn nicht is gebeurd ten onrechte zou hebben tegengeworpen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat het opvallend is dat eiser in het aanmeldgehoor en in het nader gehoor niet eenduidig heeft verklaard over wat er na de betrapping met zijn nicht is gebeurd. Nu de staatssecretaris dat heeft opgemerkt maar niet als zodanig in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken, slaagt eisers betoog niet.
Verwachte problemen met de Taliban bij terugkeer vanwege etniciteit
13. Volgens eiser heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit miskend dat eiser door zijn afkomst behoort tot een risicogroep en onvoldoende gemotiveerd dat eiser met het oog op de plaats waar hij vandaan komt niet tot een minderheid zou behoren. Eiser behoort op landelijk niveau tot een minderheid en loopt daardoor een risico voor het Pashtun Taliban bewind. Eiser verwijst naar drie notities van de Helpdesk Landeninformatie van Vluchtelingenwerk Nederland.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet behoort tot een risicogroep zoals vermeld in het landenbeleid. Niet is gebleken dat eiser afkomstig is uit een leefgebied waar hij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoort die aldaar ernstige problemen ondervindt. De staatssecretaris heeft er daartoe op kunnen wijzen dat eiser in zijn herkomstregio behoort tot een etnische meerderheid. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat hij door zijn gemengde afkomst zou behoren tot een risicogroep. De overgelegde notities van Vluchtelingenwerk Nederland leiden niet tot een ander oordeel. Hierin wordt weliswaar melding gemaakt van toenemende spanningen tussen etnisch Oezbeekse, Turkmeense en Tadzjiekse gemeenschappen en Pashtun Taliban strijders in Noord-Afghanistan, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat eiser tot een risicogroep behoort.
Toegedichte afvalligheid wegens de manier waarop eiser praktiseert en verblijf in het westen
15. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen risico op vervolging of ernstige schade loopt vanwege toegedichte afvalligheid. De staatssecretaris verlangt ten onrechte dat eiser zich bij terugkeer naar Afghanistan terughoudend zal opstellen. Volgens eiser lopen ook gematigde moslims gevaar als zij zich niet conformeren aan de geloofsopvattingen van de Taliban. Bovendien heeft de staatssecretaris geloofwaardig geacht dat eiser eerder is mishandeld omdat hij de geloofsregels niet naleefde. De staatssecretaris heeft ook geloofwaardig geacht dat eiser is verwesterd. Daarom zal eiser bij terugkeer door de Taliban als verdacht worden gezien. Volgens eiser heeft de staatssecretaris ten onrechte gesteld dat hij geen beroep kan doen op Werkinstructie 2019/1.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan afvalligheid zal worden toegedicht vanwege de wijze waarop hij de islam praktiseert. De staatssecretaris heeft er op kunnen wijzen dat eiser heeft verklaard dat zijn geloof de islam is, dat hij in Nederland praktiserend is en bij terugkeer naar Afghanistan gaat bidden en vasten. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij niet uit Afghanistan is gevlucht omdat hij problemen had met het praktiseren. [5] Dat van eiser geen terughoudendheid verwacht zou mogen worden bij terugkeer, leidt niet tot een ander oordeel, gelet op eisers verklaringen dat hij in Afghanistan zal blijven praktiseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris uit de eerdere mishandeling door de Taliban niet hoeven concluderen dat eiser als afvallige zal worden beschouwd. De staatssecretaris heeft er daartoe op kunnen wijzen dat eiser eenmalig door de Taliban is mishandeld nadat hij zich had verslapen en niet in de Moskee was verschenen. Dat incident vond zeven jaar geleden plaats en niet gebleken is dat eiser nadien nog problemen met de Taliban heeft ondervonden of dat eiser niet meer aan het dagelijks leven heeft kunnen deelnemen of zijn leefstijl drastisch heeft moeten aanpassen.
17. Met betrekking tot de problemen die eiser verwacht bij terugkeer als gevolg van zijn verwestering en verblijf in het westen overweegt de rechtbank als volgt. Als hoofdregel geldt dat een enkele in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. Uitzondering hierop is als een vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. [6] Dit betekent echter niet dat vreemdelingen met een westerse levensstijl nooit voor een asielvergunning in aanmerking kunnen komen als daaraan geen godsdienstige of politieke overtuiging ten grondslag ligt. Niet ondenkbaar is immers dat een vreemdeling die zich inspant om zich aan te passen toch een godsdienstige of politieke overtuiging wordt toegedicht, waardoor hij toch een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling. Het gaat dan om de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat hem een van de vervolgingsgronden wordt toegedicht door een actor van vervolging in verband met zijn persoonlijke, uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken, of waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat hij daardoor in het land van herkomst een risico loopt op een onmenselijke behandeling.
18. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris eisers gestelde verwestering geloofwaardig heeft geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris echter niet ten onrechte overwogen dat aan deze verwestering geen innerlijke politieke overtuiging of geloofsovertuiging ten grondslag ligt en dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich bij terugkeer opnieuw conformeert aan de in Afghanistan geldende normen en tradities. Eiser heeft dat immers voor zijn vertrek uit Afghanistan ook gedaan. De staatssecretaris heeft voorts kunnen overwegen dat niet is gebleken dat bij eiser sprake is van persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken die niet verborgen kunnen worden gehouden. Reeds daarom heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat eiser niet valt onder Werkinstructie 2019/1.
19. Het voorgaande betekent echter niet dat de staatssecretaris daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade. Uit de informatie waarnaar de staatssecretaris in het bestreden besluit verwijst [7] , wordt naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet duidelijk of Afghanen na verblijf in een westers land terugkeren, als verdacht of afvallig worden gezien en problemen ondervinden van het Taliban-regime.
20. Uit het Algemeen ambtsbericht van maart 2022 blijkt dat personen die vanuit een westers land naar Afghanistan terugkeerden reeds voor de machtsovername door de Taliban in 2021 in de negatieve aandacht konden staan van de Taliban en dat conservatieve elementen in de Afghaanse samenleving elk contact met ‘het Westen’ als verdacht zagen. [8] Uit het Algemeen ambtsbericht van juni 2023, blijkt dat niet duidelijk is of verblijf in een westers land een rol speelt bij de vraag of bij terugkeer problemen worden ondervonden. Er is geen informatie over de behandeling door de Taliban van personen die verplicht terugkeren vanuit een Europees of westers land, omdat er nog geen personen verplicht zijn teruggekeerd. [9] Bovendien vermeldt het ambtsbericht dat personen die gezien konden worden als verwesterd, bedreigd konden worden door de Taliban, familieleden of buren. [10] Uit de overige door de staatssecretaris genoemde bronnen komt geen nadere informatie naar voren over de situatie van terugkeerders na de machtsovername door de Taliban.
21. Nu uit de genoemde bronnen niet duidelijk wordt of en welk risico eiser loopt bij terugkeer vanuit Europa naar Afghanistan, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zal lopen. Het feit dat eiser heeft verklaard dat alleen zijn echtgenote op de hoogte zou zijn van zijn verblijf in het westen leidt niet tot een ander oordeel. Eiser zal immers op enige wijze, bijvoorbeeld via de luchthaven, vanuit het westen moeten terugkeren, waarbij gelet op het voorgaande niet valt uit te sluiten dat hij daardoor als verdacht wordt gezien.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op eisers aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak.
23. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en twee maal aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 juli 2023;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op eisers aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.P. 2 en 16 van het aanmeldgehoor, p. 24 van het nader gehoor en p. 2 en 20 van het aanvullend gehoor
2.P. 4 van het aanmeldgehoor
3.P. 2 van het nader gehoor
4.P. 12 nader gehoor
5.P. 9 van het aanvullend gehoor
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735
7.Algemene ambtsberichten van maart 2022 en juni 2023; Danish Immigration Service: Afghanistan – Taliban’s impact on the population (juni 2022); EUAA: Afghanistan – Targeting of individuals (augustus 2022); EUAA: Contry Guidance Afghanistan (januari 2023)
8.P. 112 en 183 Algemeen ambtsbericht maart 2022
9.P. 147-148 Algemeen ambtsbericht juni 2023
10.P. 85 Algemeen ambtsbericht juni 2023