ECLI:NL:RBDHA:2024:4813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL24.11365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het licht van EU-recht en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had op 14 maart 2024 een aanvraag ingediend voor toetsing aan EU-recht, voordat de maatregel van bewaring werd opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de aanvraag om toetsing aan EU-recht eerder was ingediend dan de oplegging van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de eiser rechtmatig verblijf had op basis van de eerdergenoemde aanvraag, en dat er geen sprake was van misbruik van recht, zoals door de verweerder werd gesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en gelastte de opheffing van de bewaring, met onmiddellijke invrijheidsstelling van de eiser. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.400 aan de eiser, alsook tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750. De rechtbank overwoog dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 14 dagen, en dat de hoogte van de schadevergoeding niet hoger kon zijn dan het door de eiser gevraagde bedrag, gezien de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11365
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Sotnicenkaite-van Kesteren. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • gelast de opheffing van de bewaring en de onmiddellijke invrijheidsstelling van eiser;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 14 maart 2024 om 13.04 uur een aanvraag om toetsing aan EU-recht ingediend. [1] De maatregel van bewaring is om 14.00 uur opgelegd. De aanvraag om toetsing aan EU-recht is daarmee ingediend voordat de maatregel van bewaring is opgelegd.
2. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 12 november 2021 volgt dat een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend om toetsing aan EU-recht, procedureel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. [3] Dit betekent dat de maatregel van bewaring niet op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd had kunnen worden.
3. Verweerder stelt dat sprake is van misbruik van recht, in die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat sprake is van misbruik van recht. Daartoe is onder meer van belang dat verweerder nog niet op de aanvraag van eiser heeft beslist en ook nog geen herstelverzuim heeft geboden om onderliggende stukken aan te leveren. Bovendien heeft de Afdeling er in de uitspraak van 12 november 2021 op gewezen dat het, gegeven de rechtspraak van het EHRM [4] over de vereisten voor een rechtmatige detentie, aan de wetgever is om desgewenst te voorzien in een wettelijke regeling van bewaring in het geval van vreemdelingen die een aanvraag om toetsing aan het EU-recht hebben ingediend.
4. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 14 maart 2024 onrechtmatig.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 14 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 1.400. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat een hogere schadevergoeding moet worden toegekend. Op zitting is een stevig debat gevoerd of sprake is van rechtmatig verblijf of dat sprake is van misbruik van recht. Op voorhand kon niet worden gesteld dat de inbewaringstelling geen kans van slagen had. Er bestaat daarom geen aanleiding om een hoger tarief aan schadevergoeding toe te kennen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Dit is een aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie de uitspraak van 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.