In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Hassan, om vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. De verzoekster had op 6 november 2023 beroep aangetekend omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op haar asielaanvraag. Op 26 januari 2024 heeft de Staatssecretaris alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoekster het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ingetrokken. Ze verzocht de rechtbank om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De Staatssecretaris heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 437,50 voor de proceskosten, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. Daarnaast moet de Staatssecretaris het griffierecht van € 184,00 aan de verzoekster vergoeden.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op basis van de waarde per punt en de wegingsfactor, en heeft geoordeeld dat de zaak van licht gewicht is, aangezien het enkel gaat om de overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 maart 2024.