ECLI:NL:RBDHA:2024:485
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 11 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Dit beginsel houdt in dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten van de Europese Unie, zoals Duitsland, hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft aangevoerd dat de opvangvoorzieningen en de kwaliteit van de asielprocedure in Duitsland in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Hij verwijst naar een AIDA-rapport dat volgens hem aantoont dat er tekortkomingen zijn in de Duitse asielprocedure en opvang.
De rechtbank concludeert echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van structurele tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op een behandeling in strijd met de genoemde artikelen met zich meebrengen. De staatssecretaris heeft gemotiveerd gereageerd op de door eiser ingebrachte argumenten en rapporten, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de situatie in Duitsland niet zodanig is verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.