ECLI:NL:RBDHA:2024:4906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
24.12374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht betreffende tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoekster die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is geïnformeerd dat zij met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit is genomen op basis van de veronderstelling dat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, dat bekend is onder zaaknummer NL24.10096, en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen zodat zij haar tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond geacht en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoekster moet worden behandeld als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn valt totdat er op het beroep is beslist. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de staatssecretaris de proceskosten van verzoekster moet vergoeden, welke zijn vastgesteld op €875,-. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12374

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Inleiding

1. In zijn besluit van 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat verzoekster met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat zij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat zij moet terugkeren naar zijn land van herkomst. De staatssecretaris heeft dit terugkeerbesluit genomen omdat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 volgens hem van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
2. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.10096. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat zij tijdens de behandeling van het beroep haar tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

3. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze procedure zich niet om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit gelet op de rechtsvragen die samenhangen met het beroep. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoekster dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt €875,-, omdat de gemachtigde van de vreemdeling een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.