In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, een Algerijnse vrouw. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 5 april 2024 is eiseres gehoord, bijgestaan door een tolk, en heeft haar gemachtigde, mr. H.J. Janse, als waarnemer opgetreden. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door drs. B.H. Wezeman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale ophoudingstermijn van 6 uur, zoals bedoeld in artikel 50 van de Vreemdelingenwet, is overschreden. De staatssecretaris heeft deze overschrijding erkend, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot opheffing van de maatregel van bewaring. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris dient uit te vallen, omdat de overschrijding minimaal was en de gronden voor de maatregel voldoende zijn om aan te nemen dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er zicht is op uitzetting, aangezien de Spaanse autoriteiten op 29 december 2023 een terugnameverzoek hebben geaccepteerd en een overdracht op 9 april 2024 gepland staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar kent eiseres wel proceskosten toe van € 1750,--. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.