ECLI:NL:RBDHA:2024:5033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL23.29092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid met betrekking tot jongvolwassenenbeleid en afhankelijkheidsrelaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, bestaande uit een moeder en haar twee kinderen van Syrische afkomst, hebben een aanvraag ingediend voor een mvv met het doel om als familieleden bij hun dochter en zus, referente, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd eerder afgewezen, en na een hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. Echter, het bestreden besluit van 17 augustus 2023, waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met referente is aangetoond, maar dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat referente niet voldoet aan de vereisten voor het jongvolwassenenbeleid, omdat zij in Nederland een eigen gezin heeft gesticht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen referente en eiseres I, en dat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen de betrokken partijen. De belangenafweging viel in het nadeel van eisers uit, waarbij de rechtbank de restrictieve toelatingspolitiek van Nederland in aanmerking nam.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard, en hen geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van het jongvolwassenenbeleid en de vereisten voor het aantonen van afhankelijkheidsrelaties in het kader van immigratie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29092

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres 1], V-nummer: [nummer eiseres 1], eiseres I

[naam eiser], V-nummer: [nummer eiser], eiser
[naam eiseres 2], V-nummer: [nummer eiseres 2], eiseres II
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referente]’ ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder waren aanwezig referente [naam referente] en tolk M. Fayez.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum eiseres 1] 1970, [geboortedatum eiser] 2002 en [geboortedatum eiseres 2] 2003, en hebben de Syrische nationaliteit. Eiseres I is de moeder van eiser en eiseres II. Eisers willen verblijven bij referente, hun dochter respectievelijk zus.
2. Op 1 april 2019 heeft referente voor eisers een aanvraag voor een mvv met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 16 oktober 2019 (het primaire besluit) afgewezen. Het bezwaar dat eisers daartegen hebben gemaakt heeft verweerder bij besluit van 28 juni 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 14 april 2021 is het beroep van eisers ongegrond verklaard. [2] De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 6 september 2022 het door eisers ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. [4] De Afdeling heeft het besluit van 28 juni 2020 vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. Op 15 juni 2023 heeft een hoorzitting met referente plaatsgevonden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft allereerst overwogen dat de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referente is aangetoond. Er is echter geen sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [5] tussen eisers en referente. Referente voldoet niet aan de vereisten voor het jongvolwassenenbeleid, nu zij in Nederland een eigen gezin heeft gesticht. Daarom heeft verweerder beoordeeld of tussen referente en eiseres I sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft geconcludeerd dat daarvan geen sprake is. Verder zijn er ook geen hechte persoonlijke banden tussen referente, eiser en eiseres II. Tot slot heeft verweerder overwogen dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
4. Op wat eisers daartegen aanvoeren, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
5. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om een vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eisers overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
Jongvolwassenenbeleid
6. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is op referente. Eisers doen daarbij een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2022. [6] Hieruit volgt dat de situatie ten tijde van de aanvraag beslissend is bij de vraag of het jongvolwassenenbeleid van toepassing is.
7. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de uitspraak van 26 april 2020 heeft geoordeeld dat het jongvolwassenenbeleid niet op referente van toepassing is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat referente op het moment van binnenkomst in Nederland weliswaar tot het gezin van eiseres behoorde, maar dat referente in Nederland een eigen gezin heeft gesticht en dat daarmee de gezinsband tussen referente en eiseres I als verbroken moet worden verondersteld. Eisers hebben geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan niet langer van dit oordeel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is.
8. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2022 slaagt niet, nu dit geen vergelijkbaar geval is. Anders dan in die zaak, had referente namelijk al voorafgaand aan het indienen van de mvv-aanvraag een eigen gezin gestart in Nederland. De gezinsband met eiseres I was gelet daarop al verbroken voorafgaand aan de aanvraag.
Een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
9. Eisers voeren aan dat ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en eiseres I is aangenomen. Zij zijn in grote mate emotioneel afhankelijk van elkaar. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de bijzondere band tussen referente en eiseres I niet de gebruikelijke banden zouden overstijgen. Daarnaast heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat eiseres I nu door eiseres II wordt verzorgd, omdat sprake is van een gedwongen scheiding tussen referente en eiseres I. Verder heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat referente al vijf jaar niet meer in Turkije werkt en dat de financiële steun vanuit Nederland kan worden voortgezet. Ook heeft verweerder ten onrechte niet onderkend dat er geen banden met Syrië zijn, wat in het voordeel van eisers had moeten worden meegewogen. Eisers wijzen verder op de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, [7] waaruit volgt dat exclusiviteit van de afhankelijkheid niet bepalend kan zijn voor het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
10. Verweerder heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen referente en eiseres I geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De stelling dat de situatie waarin zij in Turkije hebben verkeerd tot een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft geleid, is onvoldoende onderbouwd. Over de medische situatie van eiseres I heeft verweerder terecht overwogen dat niet is onderbouwd in welke mate en op welke wijze eiseres I hulpbehoevend is in haar dagelijks leven. Ook heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat niet is gebleken dat eiseres I voor haar verzorging en ondersteuning exclusief afhankelijk is van referente. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres II nu de zorg voor eiseres I op zich heeft genomen. Hoewel exclusiviteit niet het criterium is en hieraan geen doorslaggevend belang mag worden gehecht, is verweerder wel bevoegd er een zwaarwegend belang aan te hechten. [8] Verder is de gestelde financiële ondersteuning die inhoudt dat referente eens per twee maanden geld stuurt naar eisers, niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft terecht overwogen dat deze gestelde ondersteuning ook vanuit Nederland kan worden voortgezet. Dat eiseres I en referente hebben samengewoond tot aan het vertrek van referente naar Nederland heeft verweerder, in samenhang met het voorgaande bezien, onvoldoende kunnen achten om te concluderen dat de band tussen referente en eiseres I de gebruikelijke omgang tussen ouder en meerderjarig kind overstijgt.
Hechte persoonlijke banden
11. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen hechte persoonlijke banden tussen referente, eiser en eiseres II heeft aangenomen. Zij hebben samengewoond, zijn samen uit Syrië gevlucht en steunen elkaar. Eisers beroepen zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 september 2023. [9] Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of sprake is van gezinsleven tussen het kind van referente en eiseres I.
12. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat tussen referente, eiser en eiseres II geen sprake is van hechte persoonlijke banden. De omstandigheid dat zij hebben samengewoond in gezinsverband is een indicatie voor hechte persoonlijke banden, maar het leidt niet zonder meer tot de conclusie dat daarvan sprake is. Verweerder heeft daarnaast terecht bij zijn beoordeling betrokken dat referente geen zelfstandige zorgtaken heeft gehad voor eiser en eiseres II. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat uit de verklaringen van referente tijdens de hoorzitting niet volgt dat hun relatie de gebruikelijke relatie tussen broer en zussen overstijgt. Verweerder heeft gelet hierop terecht geconcludeerd dat er tussen referente, eiser en eiseres II geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat.
13. Eisers worden voorts niet gevolgd in hun – eerst in beroep ingenomen – stelling dat verweerder had moeten onderzoeken of sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres I en het kind van referente. Niet gebleken is dat eiseres I en het kind van referente contact met elkaar hebben.
Belangenafweging
14. Eisers voeren aan dat de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. Daarbij beroepen zij zich op de eerdergenoemde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 19 september 2023. Verweerder had bij de belangenafweging een kleine beoordelingsmarge, nu eiser en eiseres II minderjarige kinderen zijn. Verweerder heeft onvoldoende belang gehecht aan de kwetsbare positie van eisers na de aardbeving in Turkije, hun uitzichtloze situatie in Turkije en het bestaan van een objectieve belemmering.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging betrokken. Hij stelt zich niet onrechte op het standpunt dat sprake is van een ‘fair balance’ tussen het persoonlijke belang van eisers en het algemeen belang van Nederland dat is gediend met het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Verweerder heeft sterk in het nadeel van eisers mogen meewegen dat sprake is van een eerste toelating tot Nederland en dat tussen eisers en referente geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. Verder heeft verweerder in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat referente sinds mei 2019 een uitkering ontvangt en dat het zeer aannemelijk is dat eisers ten laste zullen komen van de Nederlandse samenleving. Daarnaast heeft verweerder het aannemelijk kunnen vinden dat eisers ook aanspraak zullen gaan maken op de gezondheidszorg en onderwijs. Ook heeft verweerder in het nadeel van eisers kunnen betrekken dat zij niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, dat zij het gezinsleven op afstand kunnen voortzetten, dat eisers geen banden hebben met Nederland en dat zij wel een sterke binding hebben met Syrië. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de aard en de intensiteit van de relatie tussen eisers en referente er niet toe leidt dat er een positieve verplichting bestaat voor de Nederlandse overheid om aan eisers een mvv te verlenen. Voor zover eisers zich hebben beroepen op de situatie in Turkije, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet geschikt is om asielgerelateerde aspecten te beoordelen. In de belangenafweging heeft verweerder ook betrokken dat eiser en eiseres II ten tijde van de aanvraag minderjarig waren. Niet ten onrechte heeft verweerder overwogen dat het in hun belang is om familieleven met eiseres I uit te kunnen oefenen en dat de beslissing van verweerder niet tot gevolg heeft dat zij dit niet langer kunnen. In het voordeel van eisers is meegewogen dat geen sprake is van antecedenten die de Nederlandse openbare orde schaden en dat sprake is van een objectieve belemmering om in Syrië samen te wonen. Deze omstandigheden heeft verweerder echter onvoldoende kunnen achten om de belangenafweging in het voordeel van eisers te laten uitvallen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat de weigering van de mvv niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Conclusie
16.
Het beroep is ongegrond.
17. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
8.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.