ECLI:NL:RBDHA:2024:5047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
NL23.18804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag met betrekking tot vrees bij terugkeer naar Afghanistan en motiveringsplicht van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 10 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 21 juni 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, met een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor tien jaar. Eiser, geboren in Iran en nooit in Afghanistan geweest, vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Afghanistan vanwege zijn afvalligheid van de islam en zijn Hazara afkomst. De staatssecretaris achtte de afvalligheid ongeloofwaardig en concludeerde dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging had.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en de risico's die hij loopt bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en ambtsberichten die aangeven dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de situatie van uit Europa terugkerende Afghanen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris nader onderzoek moet verrichten naar de risico's in Afghanistan en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.750,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig te motiveren en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van asielzoekers, vooral in situaties waar er onduidelijkheid bestaat over de risico's in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18804

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 21 juni 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit bevat ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met NL23.18805, op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is op [geboortedatum] 1994 in Iran geboren en nog nooit in Afghanistan geweest. Eiser heeft in 2010/2011 Iran verlaten. Sinds eiser in Europa woont, is hij gaan twijfelen aan het islamitische geloof en uiteindelijk afvallige geworden. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser daarom gedood te worden. Daarnaast is eiser Hazara. Ook daarom vreest hij in Afghanistan gedood te worden. Bovendien woont eisers zoon woont in Nederland. Eiser wil hem graag zien opgroeien. Bij terugkeer naar Afghanistan zal hij weer verslaafd raken aan heroïne of zal hij een einde aan zijn leven maken.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Afvalligheid van de islam.
3.1.
De staatssecretaris acht het eerste relevante element (identiteit, nationaliteit en herkomst) geloofwaardig. Het tweede relevante element (de afvalligheid van de islam) acht hij niet geloofwaardig. De gestelde afvalligheid is beoordeeld aan de hand van Werkinstructie 2022/3 Bekeerlingen en afvalligen (WI 2022/3). Eiser heeft wisselende, vage en onpersoonlijke verklaringen afgelegd over de gestelde afvalligheid. Verder heeft eiser zowel over zijn proces naar als motieven voor afvalligheid wisselend verklaard. Eiser heeft ook ongeloofwaardig verklaard over de gestelde toekomstige uiting van zijn afvalligheid. Daarom wordt de afvalligheid van de islam ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft het eerste element (identiteit, nationaliteit en herkomst) verder getoetst, maar acht niet aannemelijk dat eiser in Afghanistan gegronde vrees heeft van vervolging. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen.
Heeft de staatssecretaris de samenwerkingsplicht geschonden?
4. Eiser betoogt dat er vanwege de complexiteit van de afvalligheid tijdens het nader gehoor meer had moeten worden doorgevraagd. Omdat dat niet is gebeurd heeft de staatssecretaris de samenwerkingsplicht geschonden.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. In WI 2022/3 onder 6 worden instructies gegeven voor het horen van afvalligen. Van belang is om uitdrukkelijk stil te staan bij de handelingen, uitingen en eventuele veranderingen bij de vreemdeling en daarnaast uitgebreid in te zoomen op de omgeving en hoe de omgeving dit anders is gaan zien. Gelet op deze instructies stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser uitvoerig is gehoord. De staatssecretaris verwijst terecht naar pagina’s 6, 7, 10, 11, 12, 13, 14, 16 en 17 van het nader gehoor van 6 februari 2023. Hieruit blijkt dat de hoormedewerker veelvuldig heeft doorgevraagd op antwoorden van eiser, ter opheldering en om eiser de kans te geven zijn antwoorden verder toe te lichten. Eiser heeft niet nader gemotiveerd, ook niet ter zitting, waaruit blijkt dat hij onvoldoende is bevraagd.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de afvalligheid geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke achtergrond en begrippenkader. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 17 juli 2023. [1] Daarnaast betoogt eiser dat op de staatssecretaris een zwaardere motiveringsplicht rust bij zijn standpunt dat de door eiser gestelde afvalligheid ongeloofwaardig is, omdat afvalligheid gezien de situatie in Afghanistan een risico meebrengt in de zin van artikel 3 van het EVRM. In Afghanistan staat op afvalligheid namelijk de doodstraf.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij voldoende rekening heeft gehouden met eisers persoonlijke achtergrond en begrippenkader. Uit het verloop van het gehoor blijkt niet dat eiser vanwege zijn persoonlijke achtergrond of vanwege een eigen begrippenkader moeite had met het begrijpen van de vragen. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, maakt dit oordeel niet anders. Zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, valt niet in te zien dat uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor blijkt dat eiser is uitgegaan van een eigen begrippenkader dat de staatssecretaris heeft miskend.
5.2.
De staatssecretaris stelt zich ook terecht op het standpunt dat er geen zwaardere motiveringsplicht geldt bij het standpunt dat de afvalligheid ongeloofwaardig wordt geacht dan de (uitgebreide) motiveringsplicht die al geldt. Zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, valt niet in te zien op welke juridische grond die zwaardere motiveringsplicht is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrees bij terugkeer
6. Eiser betoogt - samengevat - dat de algemene situatie in Afghanistan, samen met zijn individuele omstandigheden (eiser heeft lang in Europa geleefd, is westers geworden, is Hazara en hem wordt afvalligheid/bekering toegedicht) voor de staatssecretaris aanleiding had moeten zijn om hem subsidiaire bescherming te verlenen. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar het algemeen ambtsbericht over Afghanistan van juni 2023, een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 12 juni 2023 over “Afghanistan - leefregels onder de Taliban, verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, humanitaire situatie” en een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 25 september 2023 over “Afghanistan - positie sjiieten (inclusief Hazara’s)” en de daarin benoemde bronnen. Verder verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 27 januari 2023 [2] , van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 27 februari 2023 [3] en van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 20 juni 2023 [4] .
6.1.
De staatssecretaris stelt zich - samengevat - op het standpunt dat een algemeen risico voor terugkeerders uit Europa niet aannemelijk is gemaakt. Hij verwijst naar het algemeen ambtsbericht over Afghanistan van juni 2023 en het rapport “Targeting Individuals” van augustus 2022 van het European Union Agency for Asylum (EUAA), waaruit uitsluitend blijkt dat personen die eerder problemen hebben ondervonden of prominente personen mogelijk een risico lopen. De staatssecretaris verwijst verder naar de Country Guidance Afghanistan 2023 van het EUAA en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2023 [5] . Wat betreft eisers Hazara afkomst stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser er niet in geslaagd is om aan de hand van geringe indicaties of persoonlijke omstandigheden zijn vrees voor vervolging vanwege zijn Hazara afkomst aannemelijk te maken. Er is ook geen sprake van een gegronde vrees vanwege verwestering. Er is namelijk geen sprake van (toegedichte) godsdienstige overtuiging dan wel uiting. Ook is gesteld noch gebleken van een (toegedichte) politieke overtuiging dan wel activiteiten. Dat eiser sinds enkele jaren (sinds 2021) in Nederland verblijft is onvoldoende om van verwestering te spreken. Daarnaast heeft eiser op 25 oktober 2021, kort na zijn aankomst in Nederland, een zeer ernstig geweldsmisdrijf gepleegd en is hij voor poging tot doodslag veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf.
6.2.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 28 februari 2024. [6] Daarin is geoordeeld dat uit de ambtsberichten van Afghanistan van maart 2022 en juni 2023 blijkt dat geen of onvoldoende informatie beschikbaar is over de positie in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban en het dus onduidelijk is of zij vanwege hun verblijf in een Westers land met de Taliban problemen hebben gekregen of zullen krijgen. [7] Het ontbreken van deze informatie rechtvaardigt niet, althans niet zonder meer, de conclusie dat die problemen zich in Afghanistan na terugkeer niet zullen voordoen. Uit de wél beschikbare landeninformatie – over de situatie vóór de machtsovername – blijkt namelijk dat uit Europa terugkerende Afghanen in de negatieve aandacht (kunnen) staan van de Taliban. Het is aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij behoort tot een groep die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade, dan wel dat hij op individuele gronden in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Anderzijds rust op de staatssecretaris de plicht om zijn besluit op de asielaanvraag zorgvuldig voor te bereiden en van een deugdelijke motivering te voorzien. Uit deze motiveringsplicht, en uit de in artikel 31, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) neergelegde samenwerkingsplicht, vloeit voort dat de staatssecretaris gehouden kan zijn om in voorkomend geval nader onderzoek te verrichten naar de situatie in een land van herkomst. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021 kan deze verplichting tot nader onderzoek gelden in een situatie dat sprake is van een gebrek aan duidelijke informatie rondom omstandigheden die van belang zijn om het terugkeerrisico van een vreemdeling te duiden. Van zo’n situatie is hier sprake. Uit de ambtsberichten valt namelijk af te leiden dat de staatssecretaris over informatie beschikt dat uit het Westen terugkerende Afghanen in de negatieve belangstelling kunnen komen te staan van de Taliban. De staatssecretaris beschikt echter over onvoldoende informatie over de mate waarin dat bij terugkeer tot daadwerkelijke problemen leidt met de Taliban en, zo ja, welke problemen dat zijn. Wegens die onduidelijkheid kan de staatssecretaris zich, gelet op de rechtspraak van de Afdeling, niet zonder nader onderzoek op het standpunt stellen dat eiser, als uit Europa terugkerende Afghaan, bij terugkeer geen reëel risico zal lopen op ernstige schade. Dit betekent, zoals deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 28 februari 2024 ook heeft geoordeeld, dat de staatssecretaris nader onderzoek zal moeten verrichten naar de risico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers en het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. [8]
6.3.
Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris vanwege die onduidelijkheid nader onderzoek zal moeten verrichten naar de risico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag en, als hij zijn standpunt handhaaft, dit nader moeten motiveren aan de hand van onderzoek naar de terugkeerrisico’s in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers, waarbij hij (opnieuw) rekening houdt met eisers persoonlijke omstandigheden. Verder zal hij de ontwikkelingen moeten betrekken die zich na de sluiting van het onderzoek in deze zaak hebben voorgedaan.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van zp. Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2023:10365.
2.Zp. Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2023:959.
3.Zp. Middelburg, ECLI:NL:RBDHA:2023:2409.
4.Zp. Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2023:8888.
8.Zie de artikel 3:2 en 3:46 van de Awb.