ECLI:NL:RBDHA:2024:5085
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 9 januari 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 25 maart 2024 is opgeheven omdat de eiser is uitgezet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten op 29 maart 2024, maar heropend op 3 april 2024 na indiening van een verweerschrift door de verweerder. De kern van de zaak betreft de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring heeft gezeten.
De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. De eiser heeft aangevoerd dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat hij een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de eiser deze aanvraag niet heeft overgelegd en dat er onvoldoende bewijs is dat hij rechtmatig verblijf geniet. De rechtbank concludeert dat de aanvraag enkel is ingediend om de uitzetting te frustreren en dat er geen rechtsgeldige aanvraag is gedaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2024.