ECLI:NL:RBDHA:2024:5085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.12771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 9 januari 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 25 maart 2024 is opgeheven omdat de eiser is uitgezet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten op 29 maart 2024, maar heropend op 3 april 2024 na indiening van een verweerschrift door de verweerder. De kern van de zaak betreft de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring heeft gezeten.

De rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. De eiser heeft aangevoerd dat hij procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland omdat hij een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de eiser deze aanvraag niet heeft overgelegd en dat er onvoldoende bewijs is dat hij rechtmatig verblijf geniet. De rechtbank concludeert dat de aanvraag enkel is ingediend om de uitzetting te frustreren en dat er geen rechtsgeldige aanvraag is gedaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 25 maart 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 29 maart 2024 het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 3 april 2024 heropend, waarna verweerder een verweerschrift heeft ingediend. Het onderzoek is vervolgens weer gesloten op 5 april 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 13 maart 2024 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat hij op 22 maart 2024 een aanvraag voor toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Verweerder is daarmee ook bekend. Dit betekent dat eiser procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daardoor ontbreekt de vereiste wettelijke grondslag voor detentie, zodat de bewaring vanaf het moment van het indienen van het verzoek onrechtmatig is. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 22 december 202 [3] en de uitspraak van de Afdeling [4] van 12 november 2021. [5]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In de hiervoor onder 4 genoemde uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat een vreemdeling die een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend procedureel rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Als een vreemdeling na het opleggen van de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw een dergelijke aanvraag heeft ingediend, kan de bewaring niet op deze dan wel een andere grondslag worden voortgezet, en moet deze worden opgeheven.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de bovengenoemde aanvraag om toetsing aan het EU-recht niet heeft overgelegd. Ook blijkt uit de beroepsgronden niet wat voor aanvraag eiser concreet heeft ingediend. Dit betekent dat de rechtbank de aanvraag niet kan beoordelen. Daarnaast volgt uit het verweerschrift dat op het aanvraagformulier van eiser niet is aangekruist wat de reden is waarvoor eiser een bewijs van rechtmatig verblijf aanvraagt. Nu niet is gebleken wat voor soort aanvraag eiser heeft ingediend, slaagt het beroep op de Afdelingsuitspraak van 12 november 2021 om deze reden al niet.
7. Met verweerder is de rechtbank bovendien van oordeel dat, mede gelet hierop, er voldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake is van misbruik, in die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. Verweerder verwijst hierbij terecht naar artikel 35 van de Richtlijn 2004/38/EG en artikel 8.25 van het Vb [6] waaruit blijkt dat geen rechten op grond van het Unierecht ontstaan als er sprake is van rechtsmisbruik of fraude. Eiser is op 3 december 2023 in bewaring gesteld. Vervolgens is op 11 maart 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd, waarin aan eiser is medegedeeld dat hij op 25 maart 2024 zal worden uitgezet. Pas daarna heeft eiser het ‘kale’ aanvraagformulier toetsing EU- recht ingediend, niet voorzien van de in het formulier gevraagde bijlagen, bewijsstukken en documenten, terwijl er geen enkel aanknopingspunt in het dossier zit om te veronderstellen dat hij inderdaad rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht zou kunnen hebben. Op 9 januari 2024 is aan eiser immers een terugkeerbesluit opgelegd. Dit terugkeerbesluit staat in rechte vast. [7] In het terugkeerbesluit is overwogen dat eiser weliswaar heeft aangevoerd dat hij eerder een verblijfsrecht heeft aangevraagd in België voor verblijf bij zijn familie, maar dat deze aanvraag is afgewezen en er een bevel tot terugkeren én een inreisverbod voor de duur van 15 jaar is opgelegd. Over het voornemen om in Spanje een verblijfsaanvraag in te dienen is overwogen dat nergens uit is gebleken dat eiser dat verblijf ook zal krijgen in Spanje. Bovendien bevreemdt het dat eiser deze aanvraag niet eerder heeft ingediend, nu hij meent aan het Unierecht rechten te kunnen ontlenen, terwijl hij al ruim drie maanden voorafgaande aan zijn aanvraag in detentie heeft gezeten.
8. Gelet op het voorgaande zijn er voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser de aanvraag heeft ingediend enkel met het doel om de maatregel te laten opheffen en de uitzetting te frustreren. De rechtbank concludeert daarom dat eiser geen rechtsgeldige aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend. Dit betekent dat eiser geen procedureel rechtmatig verblijf in Nederland geniet. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding het voortduren van de bewaring tot de opheffing onrechtmatig te achten.
9. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [8]
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 24 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1030, 9 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1747 en 19 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4067.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 24 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1030.
8.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.