ECLI:NL:RBDHA:2024:51

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
NL23.38674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de staatssecretaris stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De vreemdeling had eerder een terugkeerbesluit ontvangen en genoot derhalve geen rechtmatig verblijf in Nederland.

Het proces begon met een besluit van de staatssecretaris op 27 november 2023, waarna de vreemdeling beroep instelde. De zitting vond plaats op 22 december 2023, maar werd geschorst vanwege het ontbreken van een tolk. Op 29 december 2023 werd de zitting voortgezet met behulp van telehoren. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de vreemdeling besproken en de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. De vreemdeling had verklaard naar Italië te willen gaan, maar de rechtbank concludeerde dat hij niet uit eigen beweging zou voldoen aan de vertrekplicht naar Marokko. De rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in de uitzetting van de vreemdeling en dat er een reëel zicht op uitzetting naar Marokko bestond. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38674

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 22 december 2023. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Aanwezig waren eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. G.M. Bouius. Ter zitting is een aanvang gemaakt met het horen van eiser. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst omdat er geen tolk is verschenen.
Het onderzoek ter zitting is met behulp van telehoren voortgezet op 29 december 2023 .
Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Daar is ook een tolk verschenen. Op de rechtbank in Groningen zijn verschenen de gemachtigden van eiser en van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Ter zitting heeft de staatssecretaris de grond 4b laten vervallen.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 28 december 2017 een terugkeerbesluit is opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf. De rechtbank overweegt dat de gronden 3b, 3c, 3i, 4a, 4c en 4d, in samenhang gezien en met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht naar Marokko. Eiser heeft immers verklaard naar Italië te willen gaan omdat hij daar is geboren. Ook woont zijn moeder daar. Dat hij daar een verblijfsrecht heeft, is niet gesteld noch gebleken. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Er is een laissez passer (lp) aangevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten maar de staatssecretaris heeft sindsdien slechts één keer gerappelleerd en daar is geen reactie op gekomen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel van de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft toegelicht dat op 4 december 2023 een lp-aanvraag is ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Op 7 december 2023 heeft er een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Vervolgens is er op 12 december 2023 gerappelleerd op de lp-aanvraag. Verder is de rechtbank van oordeel dat er een reëel zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin weigert lp’s te verstrekken. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat dit in het geval van eiser anders zal zijn. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet gereageerd hebben op het rappelleren van de staatssecretaris van 12 december 2023 maakt dit niet anders.
8. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Hetgeen namens eiser naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.