ECLI:NL:RBDHA:2024:5123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
22/4706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overbrenging naar Nederland van voormalig medewerker National Directorate of Security

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland beoordeeld. Eiser, een voormalig medewerker van de National Directorate of Security (NDS) uit Afghanistan, had verzocht om overbrenging naar Nederland, maar verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is, omdat eiser niet behoort tot de groepen waarvoor het kabinet speciale voorzieningen heeft getroffen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor overbrenging omdat hij tussen 2009 en 2021 heeft samengewerkt met Nederlandse experts en heeft bijgedragen aan logistieke en militaire processen. Echter, de rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld voor overbrenging, aangezien hij niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet kan aantonen dat hij ten minste een jaar substantieel heeft gewerkt voor Defensie of EUPOL. De rechtbank wijst ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel af, en concludeert dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en de rechtbank kent een proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
[eiser 3] en
[eiser 4], uit Afghanistan, eisers
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 14 maart 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 22 juni 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft dit besluit op 30 september 2022 ingetrokken [1] en op 25 oktober 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit II). [2] Hierbij heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, tevens is namens verweerder mr. F. Hashi verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 27 augustus 2021 heeft eiser verzocht om hem en zijn gezin over te brengen van Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt tussen 2009 en 2021 werkzaam te zijn geweest op verschillende afdelingen binnen de National Directorate of Security (NDS), waarbij hij nauw heeft samengewerkt met Nederlandse experts op het gebied van handhaving, kwaliteit van veiligheid en het optimaliseren van voorraden. Hij heeft eveneens samengewerkt met de Dutch Committee for Afghanistan (DCA) en als zodanig bijgedragen aan logistieke en militaire processen. Gelet op deze werkzaamheden vindt eiser dat hij voor overbrenging in aanmerking komt.
2. Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen, omdat hij niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en behoort ook niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (hierna: de Kamerbrief). [3]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij valt onder de groep personen die worden genoemd in de motie Belhaj [4] en hij daarom voor overbrenging in aanmerking komt. In dat kader geeft eiser aan dat het kabinet heeft toegezegd deze motie naar letter en geest uit te voeren en alles op alles te zetten om zoveel mogelijk Afghanen te evacueren die hebben gewerkt voor de Nederlandse missie. Er is in dat verband geen verschil tussen evacuatie voor 26 augustus 2021 en overbrenging na die datum. Eiser mocht er dan ook op vertrouwen dat hij in aanmerking kwam voor overbrenging. Voorts geeft eiser aan dat hij behoort tot een van de groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief. Hij stelt namelijk dat hij valt onder de categorie personen die hoog profiel werkzaamheden voor Nederland op een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd. Verder wijst eiser erop dat zijn verzoek om overbrenging tijdig is ingediend, dat hij voldoet aan de criteria van het Raadsbesluit [5] om in EU-verband te worden overgebracht, dat hij heeft bijgedragen aan de Nederlandse militaire missie, dat er sprake is van een zwaarwegend belang en dat tegengestelde belangen van derden ontbreken. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende meegewogen bij het nemen van het bestreden besluit en handelt daarmee in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Daarbij doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Tot slot heeft verweerder hem ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5. Het gaat hierbij onder meer om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen) die vóór 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie.
6. Over dit beleid heeft de hoogste bestuursrechter twee richtinggevende uitspraken gedaan. [6] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijke en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [7] Als verweerder de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [8] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [9]
7. Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is. [10]
8. Dat eiser stelt te vallen onder de motie Belhaj doet, wat hier verder ook van zij, niet ter zake nu deze motie niet meer onverkort in werking is. [11] Het beroep op het vertrouwensbeginsel in dit verband slaagt evenmin. De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 22 februari 2023 [12] al overwogen dat de door het kabinet gedane toezegging om de motie Belhaj naar letter en geest te zullen uitvoeren, geen toezegging bevat die specifiek tot bepaalde personen is gericht. Ook voor eiser geldt dat hierin geen toezegging kan worden gelezen dat hij voor overbrenging in aanmerking komt. De stelling van eiser dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen evacuatie voor 26 augustus 2021 en overbrenging na die datum, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat na de acute evacuatiefase een nieuwe situatie is ontstaan, en dat in de Kamerbrief is neergelegd wat het kabinet daarna nog aan inspanningen zal verrichten. [13]
9. Eiser behoort verder niet tot een van de twee groepen waarvoor het kabinet in de Kamerbrief een speciale voorziening heeft getroffen, te weten dat het moet gaan om personen die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris van EUPOL. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser hierin niet is geslaagd en daarom niet onder de speciale voorziening valt. Dat zijn werkzaamheden anderszins kunnen worden gerelateerd aan Nederland en dat hij heeft gewerkt in een voor het publiek zichtbare functie, maken dit niet anders.
10. Hieruit volgt dat niet gezegd kan worden dat eiser net buiten de omschrijving van de doelgroep valt waarvoor de speciale voorziening is getroffen, zodat er geen sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid. Dat er sprake is van een zwaarwegend belang bij eiser, dat hij zijn verzoek tijdig heeft ingediend en de omstandigheid dat er geen sprake is van tegengestelde belangen van derden heeft verweerder, gezien het beoordelingskader, niet hoeven meewegen. Ook het beroep van eiser op het Raadsbesluit om specifieke Afghanen naar Europa over te brengen leidt niet tot een ander oordeel. Deze lijst met personen die in aanmerking komen voor overbrenging is niet door Nederland opgesteld en Nederland heeft zich enkel bereid getoond een aantal van de personen die op deze lijst zijn geplaatst op te nemen.
11. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn geen nieuwe omstandigheden naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op het bestreden besluit I. Dit beroep zal vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Bij besluit van 22 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2022 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Nu eiser gelet daarop terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen.
14. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De proceskostenvergoeding bedraagt dan ook € 875,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2592 en ECLI:NL:RVS:2022:2684.
2.Op grond van artikel 6:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II.
3.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
4.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
5.Besluit (GBVB) 2022/151 van de Raad van 3 februari 2022 inzake een optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van de evacuatie van bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
7.Zie ook de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.