ECLI:NL:RBDHA:2024:5169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL 23 36829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het beroep tegen de vaststelling van geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, een Bulgaarse gemeenschapsonderdaan, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar bezwaar tegen de vaststelling van geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan ongegrond is verklaard. Eiseres heeft sinds oktober 2017 in Nederland gewoond en heeft in 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd, wat leidde tot een onderzoek naar haar rechtmatig verblijf. De staatssecretaris concludeerde dat eiseres geen reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en onvoldoende middelen van bestaan heeft, waardoor zij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder haar stelling dat zij altijd gewerkt heeft en geen onredelijke last vormt voor de Nederlandse middelen. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende gemotiveerd was. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat haar belangen zwaarder wegen dan de belangen van de Nederlandse Staat om haar te verwijderen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie verstrekt over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36829

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: R. Mandersloot en mr. J.R. Vreijsen).

Inleiding

In het besluit van 26 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op een zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R. Vreijsen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiseres heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiseres naar voren heeft gebracht over haar inkomen, en gelet op het door haar ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiseres zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Bulgaarse nationaliteit. Bulgarije is een lidstaat van de Europese Unie. Daarmee is eiseres een gemeenschapsonderdaan.
3. Vanaf oktober 2017 heeft eiseres diverse periodes in Nederland gewerkt. Op 30 september 2020 heeft zij zich in Nederland ingeschreven. Op 18 maart 2022 heeft eiseres een bijstandsuitkering aangevraagd. Hierdoor heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van haar verblijf in Nederland. Op 3 januari 2023 heeft verweerder het voornemen geuit om vast te stellen dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft. In een zienswijze met bijlagen van 16 januari 2023 heeft eiseres hierop gereageerd.
4. In het besluit van 6 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad in Nederland zoals bedoeld in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft in dit besluit de periode vanaf 30 september 2020 beoordeeld omdat eiseres volgens verweerder niet met stukken heeft onderbouwd dat zij sinds 2017 in Nederland heeft gewoond. Volgens verweerder heeft eiseres geen reële en daadwerkelijke arbeid verricht als werknemer of zelfstandige, was eiseres geen werkzoekende met een reële kans op werk en is niet gebleken dat zij voldoende middelen had om van te leven. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat het belang van eiseres om in Nederland te verblijven niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse Staat om haar te verwijderen.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met toestemming van eiseres heeft er in bezwaar geen hoorzitting plaatsgevonden. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
6. Hiermee is eiseres het niet eens. Zij voert aan dat zij met diverse bewijsstukken heeft onderbouwd dat zij sinds 2017 hoofdverblijf heeft in Nederland. Volgens eiseres heeft zij sindsdien altijd gewerkt, dan wel geen beroep hoeven doen op publieke middelen. Daarnaast stelt eiseres dat zij weliswaar nu vanwege persoonlijke problematiek genoodzaakt is om een beroep te doen op een bijstandsuitkering, maar dat zij geen onredelijke last vormt voor de Nederlandse algemene middelen omdat zij actief op zoek is naar werk. Ten slotte beroept eiseres zich op haar privéleven en voert zij aan dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen.
7. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld niet langer aan eiseres tegen te werpen dat zij zich in de periode van 31 oktober 2019 tot 30 september 2020 niet in Nederland bevond. Wel handhaaft verweerder dat eiseres in die periode niet of niet voldoende heeft gewerkt om aan de vereisten voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan te voldoen, en dat zij vanaf 30 september 2020 niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet aan eiseres wordt tegengeworpen dat zij vóór die datum ook niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, omdat in het bestreden besluit niet het standpunt is ingenomen dat eiseres toen niet aan de voorwaarden voldeed. Verder heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk op zoek is naar werk, dat ook de gestelde persoonlijke problematiek niet is onderbouwd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn waardoor verblijf op grond van privéleven moet worden toegestaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. In artikel 8.12 van het Vb staat dat een gemeenschapsonderdaan langer dan drie maanden na inreis in Nederland rechtmatig verblijf heeft als hij werknemer of zelfstandige is, als hij kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft, of als hij voldoende middelen van bestaan heeft.
9. In het bestreden besluit heeft verweerder voldoende gemotiveerd overwogen dat eiseres vanaf 30 september 2020 geen reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Daarmee wordt bedoeld: werk waarmee ten minste vijftig procent van de bijstandsnorm kan worden verdiend, of werk gedurende ten minste veertig procent van de gebruikelijke volledige arbeidstijd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is. Daarnaast is niet in geschil dat eiseres sinds 18 maart 2022 uitsluitend van een bijstandsuitkering leeft. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat eiseres geen werknemer of zelfstandige is.
10. Verder heeft eiseres niet aangetoond dat zij aan het solliciteren is. Uit het dossier blijkt dat zij niet is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege persoonlijke problematiek geholpen wordt met arbeidsinschakeling, maar ook dit is niet onderbouwd. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat eiseres geen reële kans op werk heeft.
11. Nu eiseres leeft van een bijstandsuitkering en niet gebleken is dat zij vermogen heeft, heeft verweerder ook terecht overwogen dat eisers onvoldoende middelen van bestaan heeft.
12. Een gemeenschapsonderdaan die geen rechtmatig verblijf heeft, kan niet uit Nederland worden verwijderd zonder dat er een belangenafweging is verricht. Dit volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3584. Daarnaast kan het recht op privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, meebrengen dat iemand niet mag worden verwijderd. Hiervoor is het bestaan van privéleven niet voldoende, maar is vereist dat de belangen van de betrokkene om in Nederland te blijven zwaarder wegen dan de belangen van Nederland om hem te verwijderen.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit een voldoende gemotiveerde belangenafweging verricht. De stellingen van eiseres dat zij al jaren in Nederland woont, dat zij de Nederlandse taal spreekt en dat zij op zoek is naar werk, zijn onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat deze belangenafweging ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.