ECLI:NL:RBDHA:2024:5194
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening voor Oekraïense derdelander in het bestuursrecht
Op 11 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een Oekraïense derdelander. De verzoekster had eerder een brief ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar verzoek om de beëindiging van haar tijdelijke bescherming op te schorten werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de verzoekster behoort tot de groep derdelanders wiens recht op tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 van rechtswege eindigde, zoals geoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 januari 2024.
De verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij haar tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou kunnen behouden tijdens de behandeling van het beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en zonder zitting uitspraak gedaan, zoals mogelijk is onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In zijn beoordeling heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. Hij heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin voorlopige voorzieningen zijn getroffen voor andere derdelanders, en heeft geconcludeerd dat de verzoekster voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, haar recht op opvang behoudt en mag blijven werken. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- aan de verzoekster, die rechtsbijstand heeft ontvangen.