ECLI:NL:RBDHA:2024:5217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
NL23.34481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Georgische eiser wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1975, had op 14 augustus 2023 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 22 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft gepresenteerd die de afwijzing van zijn aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de situatie in Georgië, met name de grensregio met Zuid-Ossetië, al eerder is beoordeeld en dat de eiser niet heeft aangetoond dat de omstandigheden sindsdien zijn verslechterd. De rechtbank stelt vast dat de documenten die de eiser heeft overgelegd niet specifiek zijn voor zijn persoonlijke situatie en dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze niet relevant zijn voor de huidige aanvraag.

De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris geen inspanningsverplichting heeft om nader onderzoek te doen naar de situatie in Georgië, aangezien de relevante elementen al bekend zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, in aanwezigheid van griffier mr. T.M.T. Brandsma, en is openbaar gemaakt op 9 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34481 rectificatie

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1975. Hij heeft op 14 augustus 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 17 december 2021 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast.
3.2.
Op 14 augustus 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De staatssecretaris heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 17 december 2021. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verslechterde situatie Georgië
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte voorbij is gegaan aan de overgelegde informatie die de verslechterde situatie in Georgië onderbouwt. Uit deze informatie blijkt dat eiser bij terugkeer naar Georgië terecht zal komen in een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eerder is al vastgesteld dat eiser slachtoffer is geworden van discriminatie en russofobie. Daarnaast staat door het fluctuerende karakter van de grens aan Zuid-Ossetië niet vast dat eiser nog naar zijn herkomstregio terug kan keren. De staatssecretaris heeft deze informatie niet getoetst en verwijst alleen terug naar de eerdere situatie van een paar jaar geleden. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van 11 december 2020 [1] waarin wordt verwezen naar de onveilige situatie aan de grens met Zuid-Ossetië. Hierin is ook geoordeeld dat Georgië niet aangemerkt kan worden als veilig land van herkomst en hierin heeft de staatssecretaris ook onderkend dat er bendes over de grens actief zijn. Verder heeft eiser nog een mailwisseling met een psychiater uit Georgië overgelegd waaruit blijkt dat er ernstige restricties zitten aan de nodige medicatie en toegankelijke medische psychiatrische zorg voor de diagnoses van eiser.
Eiser verwijst daarnaast nog naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht [2] , waaruit volgt dat alle aspecten van een zaak bij de beoordeling betrokken moeten worden en dat de staatssecretaris deugdelijk moet motiveren waarom iets onvoldoende zwaarwegend is. Verder gaat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 augustus 2023 [3] niet op voor eiser, omdat de omstandigheden in die zaak anders zijn.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het in een herhaalde aanvraag gaat om nieuwe relevante elementen of bevindingen. [4] De Afdeling heeft in de vorige procedure van eiser geoordeeld [5] dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat Georgië voor hem geen veilig land van herkomst is. In onderhavige procedure heeft eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren gebracht die maken dat dit oordeel niet in stand kan blijven. De situatie in de grensregio met Zuid-Ossetië is al beoordeeld in de vorige procedure en eiser heeft niet aangetoond dat de situatie verslechterd is. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat de documenten die eiser in onderhavige procedure heeft overgelegd niet zien op zijn persoonlijke situatie en daarom geen andere situatie schetsen dan reeds bekend en beoordeeld is in de beschikking van 17 december 2021 in de vorige procedure van eiser. Voor wat betreft de stukken over eisers medische situatie geldt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat deze niet relevant zijn voor deze aanvraag, en dat deze naar voren gebracht hadden moeten worden in de procedure over uitstel van vertrek. [6] In de uitspraak van de zittingsplaats Utrecht waar eiser naar verwijst is sprake van een eerste aanvraag waardoor deze niet van toepassing is op de situatie van eiser. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat de omstandigheden in de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2023 dusdanig anders zijn dat deze uitspraak niet op hem van toepassing is.
Inspanningsverplichting en nader onderzoek
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris een inspanningsverplichting heeft om nader onderzoek te doen naar de vraag of Georgië voor eiser een veilig land van herkomst is. Ook is voorbijgegaan aan de plicht om gedurende de asielprocedure alert te blijven op signalen van kwetsbaarheid waaruit een (mogelijke) behoefte aan passende steun spreekt.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. Zoals in rechtsoverweging 4.1 uiteengezet is, gaat het in een herhaalde aanvraag om nieuwe elementen of bevindingen. Eiser heeft geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren gebracht die een aanknopingspunt vormen voor nader onderzoek naar de situatie in Zuid-Ossetië. Uit artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt ook dat er voor de staatssecretaris geen inspanningsverplichting bestaat wanneer de relevante elementen bekend zijn. Verder heeft eiser niet onderbouwd waaruit de plicht blijkt om gedurende de asielprocedure alert te blijven op signalen van kwetsbaarheid waaruit een (mogelijke) behoefte aan passende steun spreekt.
Schrijnende situatie
6. Het betoog van eiser dat hij zich al jaren in een zeer moeilijke en schrijnende situatie bevindt en dat de staatssecretaris hem daarom, onder toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, een verblijfsvergunning moet verlenen, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank in een eerdere procedure van eiser al geoordeeld heeft dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die schrijnend zijn. [7] Eiser heeft in onderhavige procedure geen omstandigheden naar voren gebracht die dit oordeel anders maken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Roermond) 11 december 2020, NL20.8742 (
2.Rb. Den Haag (zp. Utrecht) 20 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3618.
3.ABRvS 10 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3079.
4.Als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw 2000.
5.ABRvS 23 december 2022, 202200582/1/V2 (
6.Als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000.
7.Rb. Den Haag (zp. Rotterdam) 20 januari 2022, NL21.20034 (