In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1975, had op 14 augustus 2023 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 22 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft gepresenteerd die de afwijzing van zijn aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de situatie in Georgië, met name de grensregio met Zuid-Ossetië, al eerder is beoordeeld en dat de eiser niet heeft aangetoond dat de omstandigheden sindsdien zijn verslechterd. De rechtbank stelt vast dat de documenten die de eiser heeft overgelegd niet specifiek zijn voor zijn persoonlijke situatie en dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze niet relevant zijn voor de huidige aanvraag.
De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris geen inspanningsverplichting heeft om nader onderzoek te doen naar de situatie in Georgië, aangezien de relevante elementen al bekend zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, in aanwezigheid van griffier mr. T.M.T. Brandsma, en is openbaar gemaakt op 9 april 2024.