ECLI:NL:RBDHA:2024:5226
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot mensenhandel en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 maart 2024 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die zich in een kwetsbare positie bevindt als slachtoffer van mensenhandel, heeft zijn beroep op 22 maart 2024 laten behandelen, maar was niet aanwezig op de zitting. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, omdat Zweden als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen volgens de Dublinverordening.
De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser, die aanvoert dat hij in Zweden opnieuw slachtoffer van mensenhandel kan worden en dat dit een schending van zijn rechten onder het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zou betekenen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht baseert op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie in Zweden zo bijzonder is dat de overdracht aan Zweden niet kan plaatsvinden. De rechtbank wijst erop dat Zweden partij is bij het EVRM en dat eiser daar hulp kan zoeken.
Eiser heeft ook betoogd dat de staatssecretaris had moeten wachten met het nemen van een besluit totdat hij aangifte had gedaan van mensenhandel. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris geen reden had om te wachten, aangezien er geen formele aangifte was gedaan ten tijde van de beslissing. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week in hoger beroep gaan.