ECLI:NL:RBDHA:2024:527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23/3802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor nareis wegens termijnoverschrijding en verschoonbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag was buiten de wettelijk gestelde termijn van drie maanden ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 8 september 2022 was afgewezen en dat het bezwaar tegen deze afwijzing op 24 maart 2023 ongegrond was verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege bijzondere omstandigheden, zoals het gebrek aan informatie over de termijn en persoonlijke omstandigheden van zijn referente, die de aanvraag had ingediend.

De rechtbank heeft overwogen dat de termijn van drie maanden voor het indienen van een nareisaanvraag niet in strijd is met het Unierecht en dat de eis van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan de referente kan worden toegerekend. De omstandigheid dat de referente geen Nederlands spreekt en zwanger was, werd niet als voldoende argument beschouwd om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te kwalificeren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/3802

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een mvv [1] voor nareis van eiser afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 december 2023 in Breda. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was ter zitting aanwezig [Naam 2], referente.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 29 juli 2021 heeft referente, de gestelde echtgenote van eiser, ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend voor de afgifte van een mvv in het kader van nareis.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd en het gemaakte bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat de aanvraag te laat is ingediend, omdat deze niet binnen een termijn van drie maanden is ingediend nadat referente in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft geconcludeerd dat voor deze termijnoverschrijding geen verschoonbare reden is gegeven.
3. Eiser voert daartegen allereerst aan dat de termijn van drie maanden waarbinnen een nareisaanvraag dient te worden ingediend niet kan worden herleid tot het Unierecht en daarom niet gesteld mag worden. Daarnaast voert eiser aan dat, als de nareisaanvraag buiten een termijn van drie maanden is ingediend, niet de eis mag worden gesteld dat de vreemdeling aantoont dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Deze verschoonbaarheidseis volgt volgens eiser namelijk niet uit het Unierecht, de Vw, [2] het Vb [3] of de Vc. [4] Meer subsidiair voert eiser aan dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding in zijn geval wel degelijk verschoonbaar is. Referente was buiten haar schuld niet op de hoogte van de termijn van drie maanden, omdat zij hierover niet is voorgelicht door het COa [5] of VluchtelingenWerk. Het lag op de weg van verweerder om zich ervan te vergewissen of referente op de hoogte was gebracht van de termijnstelling. Verder spreekt referente geen Nederlands, was zij gedurende de driemaandentermijn zwanger en werd het indienen van een aanvraag bemoeilijkt door de coronapandemie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De driemaandentermijn en de eis van verschoonbaarheid
4. In artikel 29, tweede lid, van de Vw staat dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw kan worden verleend aan de in dat artikel genoemde gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw, is verleend.
5. In het arrest K. en B. [6] heeft het Hof van Justitie overwogen dat artikel 12, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [7] zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een verzoek tot gezinshereniging met toepassing van de voorkeursregeling kan worden afgewezen op de grond dat het verzoek meer dan drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus aan de gezinshereniger is ingediend. In punt 62 van dit arrest heeft het Hof van Justitie overwogen dat het indienen van een aanvraag buiten de gestelde termijn niet kan worden tegengeworpen als dit op grond van bijzondere omstandigheden objectief verschoonbaar moet worden geacht.
6. Gelet op het voorgaande mag verweerder bij een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis als voorwaarde stellen dat deze binnen een termijn van drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning asiel van de referent moet zijn ingediend. In het geval van eiser heeft verweerder terecht overwogen dat de aanvraag buiten deze termijn is ingediend, nu deze aanvraag namelijk pas is ingediend ruim negen maanden nadat aan referente een verblijfsvergunning asiel was verleend. Verweerder heeft verder terecht bezien of sprake is van een verschoonbare reden voor deze termijnoverschrijding. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat in het geval van eiser geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding
7. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding heeft de Afdeling [8] in haar uitspraak van 27 december 2018 [9] overwogen dat de beoordeling van de verschoonbaarheid geen belangenafweging is, maar inhoudt dat wordt beoordeeld of de oorzaak van de termijnoverschrijding in redelijkheid kan worden toegerekend aan de betrokkenen. In nareiszaken is dat de desbetreffende gezinshereniger of zijn gezinslid. Een termijnoverschrijding kan bijvoorbeeld verschoonbaar zijn als deze het gevolg is van een fout van het desbetreffende bestuursorgaan of als de betrokkenen aannemelijk hebben gemaakt dat zij het besluit, waartegen zij binnen een bepaalde termijn hadden moeten opkomen, niet hebben ontvangen.
8. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan referente kan worden toegerekend. Referente heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich te laten informeren over het nareisbeleid, zelf actie te ondernemen en tijdig een aanvraag in te dienen. De omstandigheid dat referente geen Nederlands spreekt, maakt dat niet anders. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat het vanwege de coronapandemie of de zwangerschap van referente uiterst moeilijk of niet mogelijk was om de nareisaanvraag tijdig in te dienen.
9. Voor zover eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen van eiser en referente, verwijst de rechtbank naar overweging 12 van eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018 waaruit volgt dat verweerder niet gehouden is om rekening te houden met de belangen van minderjarige kinderen bij een onverschoonbare termijnoverschrijding.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 12 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
6.Arrest van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:877.
7.Richtlijn 2003/86/EG.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.