ECLI:NL:RBDHA:2024:5295
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure na inwilligend besluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoeker om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. Op 2 februari 2024 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag, waarna de verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De Staatssecretaris heeft echter aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten tot proceskostenveroordeling. In dit geval heeft de verzoeker op 6 februari 2023 zijn asielaanvraag ingediend, en had de Staatssecretaris uiterlijk op 6 augustus 2023 moeten beslissen.
Echter, sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht, wat de beslistermijnen van asielaanvragen heeft verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn in deze zaak met negen maanden is verlengd, en de Staatssecretaris had tot 6 mei 2024 de tijd om te beslissen. De ingebrekestelling van de verzoeker was prematuur, wat zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een ontvankelijk beroep en dus ook geen grond voor proceskostenveroordeling. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.