ECLI:NL:RBDHA:2024:5446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.8024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, een gezin met een minderjarig kind, in beroep gingen tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen op 28 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 3 april 2024 werd het beroep behandeld, waarbij zowel eisers als hun gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om overname gedaan aan Kroatië, dat was aanvaard. Eisers voerden aan dat er geen garantie was dat Kroatië zich aan internationale verplichtingen zou houden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon baseren. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico bestond dat eisers in Kroatië zouden worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling.

Eisers stelden ook dat hun persoonlijke situatie, waaronder ervaringen van racisme in Kroatië, aanleiding gaf om de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De rechtbank verwierp dit betoog, omdat eisers niet voldoende hadden aangetoond dat zij hun zorgen over discriminatie bij de Kroatische autoriteiten hadden kenbaar gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8024 en NL24.8029

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

en
[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres,
mede namens haar minderjarige dochter,
[dochter], v-nummer: [nummer],
samen: eisers
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 28 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eisers betogen dat het geen garantie is dat de Kroatische autoriteiten zich jegens Dublinclaimanten aan hun internationale verplichten houden. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) waarin prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zijn beantwoord, volgt dat de lidstaat de verantwoordelijke lidstaat individuele garanties kan vragen. [2] Door de staatssecretaris is alleen algemene informatie naar voren gebracht. Eisers zijn van mening dat om individuele garanties gevraagd had moeten worden, aangezien uit verschillende rapporten is gebleken dat er concrete aanknopingspunten zijn dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. [3]
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eisers niet aannemelijk gemaakt hebben dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 april 2022 [4] heeft de staatssecretaris nader onderzoek gedaan naar de situatie ten aanzien van Dublinclaimanten in Kroatië. Op basis van de bevindingen uit het verrichte onderzoek mag ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. [5] Verder volgt uit de uitspraak van het Hof van 29 februari 2024 dat een overdracht in het kader van de Dublinverordening slechts niet mogelijk is wanneer een reëel risico bestaat dat eisers tijdens of na hun overdracht zullen worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. [6] Er kan worden geconcludeerd dat de Kroatische autoriteiten Dublinclaimanten die worden overgedragen, opvangen en toelaten tot de asielprocedure. Dit betekent dat niet aannemelijk is dat eisers in Kroatië het risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De door eisers overgelegde brief van Vluchtelingenwerk maakt dit standpunt niet anders, omdat veel van de betrokken informatie gedateerd is of al is betrokken bij de eerdergenoemde Afdelingsuitspraken.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen, gelet op hun persoonlijke situatie. Eisers hebben in Kroatië te maken gehad met alledaags racisme vanwege hun islamitisch geloof. Zo is eiseres in een park aangesproken door een vrouw die begon te schreeuwen en de hoofddoek van eiseres af trok. Eiseres heeft dit incident niet goed kunnen verwerken en heeft hierover meerdere gesprekken gevoerd met een praktijkondersteuner huisarts – geestelijke gezondheidszorg (POH-GGZ). Daarnaast zijn er ouders geweest die hun kinderen niet met de dochter van eisers lieten spelen. De staatssecretaris is in het bestreden besluit alleen ingegaan op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat de Kroatische autoriteiten zijn internationale verplichtingen nakomt. Er is niet ingegaan op de behandeling door de gewone bevolking. Als gevolg van deze behandeling voelt eiseres zich in Kroatië niet veilig en de staatssecretaris had de aanvragen gelet op het voorgaande aan zich moeten trekken.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de verklaringen omtrent discriminatie niet wegnemen dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Bij voorkomende problemen kunnen eisers klagen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Kroatië eisers niet kunnen of willen helpen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eisers geen klacht hebben ingediend, geen aangifte hebben gedaan of hulp hebben gezocht bij een belangenorganisatie. De enkele verklaring dat zij dit niet hebben gedaan vanuit angst en omdat het hun doel was om naar Nederland te komen is niet voldoende en maakt dit niet anders. Eisers hebben niet aangetoond dat zij voldoende inspanningen hebben getoond om hun zorgen over discriminatie kenbaar te maken bij de betreffende autoriteiten of andere daartoe geëigende instanties in Kroatië.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling heeft genomen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
3.Dit blijkt uit de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 24 augustus 2023.
4.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
5.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, ABRvS 2 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1 en ABRvS 12 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:561.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.