ECLI:NL:RBDHA:2024:5470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL24.13729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 april 2024, werd het beroep van eiser, een Poolse vreemdeling, ongegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 28 maart 2024 een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder meerdere keren geprobeerd om Nederland binnen te komen en was op 15 maart 2024 voor de laatste keer uitgezet naar Polen. Na zijn aanhouding op Schiphol Plaza op 28 maart 2024, werd hij in bewaring gesteld vanwege het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank beoordeelde of de maatregel van bewaring rechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding. Eiser stelde dat de informatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, niet was nageleefd, omdat hij niet schriftelijk in een voor hem verstaanbare taal was geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de informatiebrief niet voldeed aan de eisen, de ernst van dit gebrek niet opwoog tegen de belangen die met de bewaring waren gediend. Eiser was voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord met behulp van een tolk en was op de hoogte van de redenen voor zijn bewaring.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en wees zowel het beroep als het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een individuele belangenafweging in vreemdelingenzaken, waarbij de rechtbank de omstandigheden van de zaak zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13729

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Polen.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen en voortduren van de
maatregel van bewaring rechtmatig was. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en
legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1994. Eiser is voorafgaand aan dit beroep meerdere malen uitgezet naar Polen, laatstelijk op 15 maart 2024. Vervolgens is hij weer met het vliegtuig terug naar Nederland gekomen. Eiser wordt regelmatig staande- en aangehouden in verband met onder andere overlast. Eiser is op 28 maart 2024 op Schiphol Plaza aangehouden door de politiedienst, omdat hij broodjes bij de supermarkt had weggenomen.
3. Aan eiser is vervolgens de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. De maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft daarbij als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voor de opheffing ervan onrechtmatig is geweest.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder grond 4e ter zitting heeft laten vallen. Eiser heeft de overige aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden behoeven daarom geen bespreking en zijn voldoende om de maatregel te dragen.
Heeft verweerder de informatieplicht die voortvloeit uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geschonden?
6. Eiser voert aan dat niet is voldaan aan de informatieplicht die volgt uit artikel 5.3 van het Vb door de maatregel niet schriftelijk in een taal die eiser verstaat uit te reiken. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023 [1] . De informatiebrief volstaat niet omdat de juridische en feitelijke gronden van de opgelegde maatregel hierin niet zijn opgenomen.
6.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 volgt dat verweerder bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan een vreemdeling in ieder geval schriftelijke informatie, in een taal die de vreemdeling verstaat, dient te verstrekken waarin de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden en het recht op gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Tussen partijen is niet in geschil dat de juridische en feitelijke gronden van de bewaring niet in de informatiebrief zijn opgenomen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan alle eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb; uit het dossier blijkt niet dat eiser bij de uitreiking van de maatregel op de hoogte is gebracht van
de redenen van bewaring, te weten de juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Dit gebrek leidt niet direct tot gegrondverklaring van het beroep. In eisers geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een voor hem verstaanbare tolk in de Poolse taal en eiser ervan op de hoogte is gebracht dat verweerder van plan is hem in bewaring te stellen. Eiser is erop gewezen dat hij zich tijdens het gehoor kan laten bijstaan door een raadsman. Eiser is aldus ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan gebruik gemaakt gelet op het feit dat hij beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Er is niet gebleken dat eiser door het ontbreken van een schriftelijke vertaling van de gronden van de bewaring in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek de maatregel niet onrechtmatig maakt.
6.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het feit dat verweerder zijn werkwijze tot op heden niet heeft aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, al maakt dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt. Er moet een individuele belangenafweging worden gemaakt. Onder 6.2 heeft de rechtbank uiteengezet waarom zij meent dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. De beroepsgronden slagen niet.
Is de maatregel om een andere reden onrechtmatig?
7. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig aan eiser is opgelegd.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
8.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.