In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Nigeriaanse vrouw tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. De eiseres, die op 8 december 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, stelt dat zij biseksueel is en dat zij slachtoffer is van mensenhandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag op 3 januari 2024 afgewezen, waarbij hij de geloofwaardigheid van haar verklaringen in twijfel trok. De rechtbank heeft op 2 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiseres als haar gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van de eiseres, maar dat de door haar gestelde seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat de eiseres wisselend heeft verklaard over haar geaardheid en dat zij niet overtuigend heeft aangetoond hoe haar seksuele gerichtheid zich verhoudt tot haar land van herkomst. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris de verklaringen van de eiseres over mensenhandel ook ongeloofwaardig heeft geacht, waardoor de vrees voor represailles bij terugkeer naar Nigeria niet aannemelijk is gemaakt.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.