ECLI:NL:RBDHA:2024:5632
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op 8 januari 2024 was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de partijen toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In een brief van 1 maart 2024 heeft de verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, waardoor rechtmatig verblijf voor verzoekster ontstaat. Aangezien partijen het erover eens zijn dat verzoekster niet uitgezet dient te worden, heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de uitzetting verboden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 187,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.