ECLI:NL:RBDHA:2024:5641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
NL23.23669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een zwaar inreisverbod aan een vreemdeling met een crimineel verleden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een vreemdeling afkomstig uit Suriname, tegen de uitvaardiging van een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren. Eiser is op 6 februari 2023 door de Vreemdelingenpolitie Amsterdam voorgesteld voor een zwaar inreisverbod vanwege zijn veelvuldige contacten met politie en justitie, waaronder een veroordeling tot twee jaar ISD-maatregel op 9 april 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 augustus 2023 een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij eiser is aangezegd de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat het inreisverbod ten onrechte is omgezet van een licht naar een zwaar inreisverbod.

De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 behandeld. Eiser betoogt dat hij geen actueel gevaar voor de openbare orde vormt en dat zijn veroordelingen niet voldoende zijn om een zwaar inreisverbod te rechtvaardigen. De staatssecretaris stelt echter dat eiser nog steeds een actuele bedreiging vormt, onderbouwd door zijn strafrechtelijke veroordelingen en het feit dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op goede gronden heeft kunnen stellen dat er sprake is van een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitvaardiging van een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren.
1.1.
Eiser is afkomstig uit Suriname en is geboren op [datum]. Op 6 februari 2023 heeft de Vreemdelingenpolitie Amsterdam het voorstel gedaan om een zwaar inreisverbod uit te vaardigen. Reden daarvoor is dat eiser veelvuldig met politie en justitie in aanraking komt en meermaals is veroordeeld. Op 9 april 2021 is eiser veroordeeld tot 2 jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) door de meervoudige strafkamer van de rechtbank van Amsterdam. Dat vonnis is onherroepelijk geworden.
1.2.
Met het bestreden besluit van 16 augustus 2023 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Omdat eiser onmiddellijk moet vertrekken, is een inreisverbod opgelegd. De staatssecretaris heeft een eerder uitgevaardigd licht inreisverbod opgeheven en in plaats daarvan een zwaar inreisverbod opgelegd.
1.3.
De staatssecretaris heeft op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het opleggen van een zwaar inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gronden
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden bij het opleggen van een zwaar inreisverbod. Het inreisverbod is daarnaast volgens eiser ten onrechte omgezet van een licht inreisverbod voor de duur van twee jaren naar een zwaar inreisverbod voor tien jaar. Eiser betoogt daarnaast dat hij in Nederland in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en dat hij bezig is met een naturalisatieprocedure.
Actueel en ernstig gevaar voor de openbare orde
5.1.
Eiser betoogt dat hij geen actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Het enkele feit dat hij meermaals is veroordeeld voor verschillende overtredingen en misdrijven, is volgens eiser onvoldoende voor het aannemen van een actuele bedreiging.
Daarnaast kan ook geen recidivegevaar worden herleid uit de motivering van de strafrechtelijke veroordeling. De laatste pleegdatum dateert van 9 november 2020. Er is, sinds hij gedetineerd is, geen sprake van recidivegevaar. Daarnaast kan hij ook geen positieve gedragswijziging aantonen, nu hij sinds de laatste pleegdatum in de gevangenis heeft gezeten en niet als vrij man kan aantonen dat hij zijn leven heeft gebeterd. Eiser betoogt dat hij zich goed gedraagt in detentie, nu er tijdens zijn recentelijke ISD-maatregel geen sprake is geweest van het opleggen van een disciplinaire maatregel of een strafmaatregel. Volgens eiser is het zware inreisverbod ten onrechte uitsluitend gebaseerd op zijn strafrechtelijke veroordeling, terwijl dit gebaseerd had moeten zijn op zijn persoonlijke gedrag.
5.2.
Eiser voert daarnaast aan dat hij geen ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. In zijn geval is geen sprake geweest van zware misdrijven of geweldsdelicten. Zijn veroordelingen betreffen kleine strafbare feiten, waarbij tevens geen hoge straffen zijn opgelegd. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd welk fundamenteel belang daadwerkelijk is aangetast door zijn persoonlijke gedragingen. Eiser betoogt dat zijn situatie niet valt onder de gevallen waarin een inreisverbod van tien jaar kan worden opgelegd, zoals geformuleerd in artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Verweer
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser nog steeds een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Hoewel wordt erkend dat het tijdsverloop ten aanzien van de laatste pleegdatum, hier 9 november 2020, een rol kan spelen bij het beoordelen van de actuele bedreiging, merkt de staatssecretaris daarnaast op dat dit niet het enige criterium is en dat daarnaast ook gekeken wordt naar het gedrag van de vreemdeling. In dit geval is betrokken dat de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op 9 april 2021 een ISD-maatregel aan eiser heeft opgelegd voor de duur van twee jaren. Daarnaast is overwogen dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze te geven op het voornemen om hem een zwaar inreisverbod op te leggen. Eiser heeft tot op heden nog geen gevolg gegeven aan een eerder opgelegd terugkeerbesluit. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] blijkt daarnaast dat uit het opleggen van een ISD-maatregel reeds het actuele gevaar voor de openbare orde kan worden afgeleid. De staatssecretaris betwist het standpunt van eiser dat hij een positieve gedragswijziging laat zien, nu dat standpunt niet nader is onderbouwd. Uit een rapportage van de ISD-casemanager van 19 april 2022 blijkt dat eiser interventies afwijst en zorgmijdend is, waaruit een hoog recidiverisico volgt. Dat eiser tijdens de ISD-maatregel geen disciplinaire maatregel of straf heeft gekregen maakt volgens de staatssecretaris niet dat daaruit blijkt of kan worden afgeleid dat sprake is van gedragsverbetering. [2]
6.1.
Daarnaast is de staatssecretaris van mening dat eiser een ernstig gevaar voor de openbare orde vormt, omdat hij geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die op dit punt afbreuk kunnen doen aan het bestreden besluit. Eiser wordt gevolgd in zijn standpunt over artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb 2000, echter niet voor zover daaraan de conclusie wordt verbonden dat de situatie van eiser daar niet onder valt. De staatssecretaris merkt op dat de opsomming in dit artikel niet limitatief noch cumulatief is. Aangezien eiser is veroordeeld voor misdrijven op grond van de artikelen 350 (vernieling) 266, 267 (belediging van beroepsbeoefenaars politie), en 285 (geweld tegen beroepsbeoefenaars politie) van het Wetboek van Strafrecht, en de opgelegde ISD-maatregel tussentijds is verlengd, is volgens de staatssecretaris voldaan aan de voorwaarden om een zwaar inreisverbod op te leggen.
7. Het toepasselijke toetsingskader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van eiser nog steeds sprake is van een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde. De stelling van eiser dat uit zijn gedrag zou volgen dat hij geen gevaar of bedreiging meer vormt, is niet nader onderbouwd en kan ook niet worden gevolgd, gelet op het voorgaande. Dat de feiten waarvoor eiser is veroordeeld niet vallen onder één van de gevallen die zijn opgesomd in artikel 6.5, vijfde lid van het Vb 2000, hoeft hier evenmin een belemmering te zijn. Zoals de staatssecretaris in het verweerschrift terecht heeft opgemerkt, betreft dit een opsomming die niet-limitatief, noch cumulatief is. Ook buiten de opgesomde gevallen kan op grond van paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) worden besloten tot een zwaar inreisverbod. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat in het geval van eiser sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Zo is terecht bij de beoordeling betrokken dat de strafrechter bij vonnissen van 26 april 2022 en 15 maart 2023 heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel moet worden voortgezet, dat eiser voor de duur van twee jaren vrijheidsontneming is opgelegd vanwege de dreiging die van hem uitgaat en dat hij niet als vrij man heeft laten zien dat hij zijn leven heeft gebeterd. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat aan het actualiteitsvereiste is voldaan en dat niet is gebleken van een positieve gedragsverandering. De rechtbank wijst erop dat uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat het enkele feit dat de vreemdeling geen negatief gedrag heeft vertoond in de penitentiaire inrichting, niet betekent dat dit in de vrije maatschappij ook zo zal zijn. [3]
Persoonlijke omstandigheden en artikel 8 van het EVRM
9. Eiser voert aan dat hij in Nederland privé- en gezinsleven heeft opgebouwd, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Volgens hem heeft de staatssecretaris dit onvoldoende meegewogen in de belangenafweging. Eiser heeft zijn leven grotendeels in Nederland doorgebracht. Zijn twee kinderen en hun moeder hebben allen de Nederlandse nationaliteit en wonen allemaal in Nederland. De binding met Nederland is inmiddels veel sterker dan de banden met Suriname, aldus eiser. Hoewel eiser op dit moment de Surinaamse nationaliteit bezit, is hij ex-Nederlander en heeft hij sterke binding met de Nederlandse cultuur. Hij heeft geen inkomsten omdat hij in Nederland geen arbeid mag verrichten. In Suriname heeft hij geen netwerk. Het zou van onevenredige hardheid getuigen om van hem te vergen om op zijn leeftijd opnieuw te beginnen in Suriname, aldus eiser. Bovendien is sprake van medische problematiek. Eiser heeft een stoma en er is sprake van artrose in zijn heup en onderrug. Medische zorg in Suriname is voor hem niet toegankelijk. Eiser voert aan dat sprake is van zwaarwegende, individuele omstandigheden met betrekking tot artikel 8 van het EVRM en het evenredigheidsbeginsel, die onvoldoende bij het bestreden besluit zijn betrokken. Daarnaast maakt volgens eiser de relatieve aard en ernst van de strafbare feiten waarvoor hij veroordeeld is dat de duur van het inreisverbod moet worden ingekort. Bovendien is eiser van mening dat zijn persoonlijke omstandigheden dermate zijn dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen.
9.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Eiser heeft geweigerd om een zienswijze in te dienen, dit komt voor zijn eigen rekening en risico. In het bestreden besluit is een overweging gewijd aan eisers gestelde familie- en privéleven. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat eiser zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat een terugkeer naar Suriname van een onevenredige hardheid zou getuigen. De staatssecretaris volgt eiser niet in zijn stelling dat er geen belangenafweging zou hebben plaatsgevonden dan wel dat deze tot een onevenredige uitkomst leidt. Volgens de staatssecretaris bestaat er geen reden om ten aanzien van artikel 8 van het EVRM tot een ander besluit te komen.
9.2.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat dit voor eisers rekening en risico komt. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit in het kader van de belangenafweging in de zin van artikel 8 EVRM informatie betrokken die uit eisers dossier volgt. Inzake de duur van eisers verblijf in Nederland is overwogen dat eiser hier al lange tijd is, maar steeds heeft geweten dat hij geen verblijfsrecht in Nederland heeft. Daarnaast is sprake van een crimineel patroon dat eiser niet kan of wil doorbreken, en stelt eiser zich in het ISD-traject op als niet meewerkend en zorgmijdend. Inzake de kinderen van eiser wordt opgemerkt dat zij volwassen zijn en dat van een bijzondere afhankelijkheid van eiser niet is gebleken. Ten aanzien van eisers binding met Nederland wordt opgemerkt dat de banden beperkt zijn, ondanks zijn lange verblijfsduur. Eiser heeft geen vaste woon-of verblijfplaats en geen inkomsten. Ook lukt het hem niet om stabiliteit te krijgen, maar vervalt hij steeds terug in criminele activiteiten. Daarnaast beroept hij zich op het vaderschap, maar heeft hij die stelling niet nader onderbouwd. Bovendien hebben eerdere aanvragen voor verblijf bij zijn kinderen op grond van artikel 8 EVRM niet tot een verblijfsvergunning geleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hiermee deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd welke belangen bij het besluit zijn betrokken, hoe deze tegen elkaar zijn afgewogen en waarom de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitvalt. Voor zover eiser in beroep stellingen heeft ingenomen over zijn medische problematiek en het ontbreken van een netwerk in Suriname, wordt overwogen dat deze niet nader zijn onderbouwd. Evenmin wordt gevolgd dat tussen eiser en zijn kinderen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou bestaan, die zou maken dat van het opleggen van een inreisverbod had moeten worden afgezien, nu hiervoor in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden en eiser op dit punt zijn stelling niet heeft onderbouwd.
10. De staatssecretaris heeft op goede gronden besloten tot het opleggen van een zwaar inreisverbod. In hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser is op
18 augustus 2023 vrijgesteld van het heffen van griffierecht, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
BIJLAGE
Toetsingskader
Artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000 luidt, voor zover van toepassing, als volgt:
1.Onze Minister vaardigt een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid,
(…)
4. Het inreisverbod wordt gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
(…)
8. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Artikel 6.5 van het Vreemdelingenbesluit 2000 luidt, voor zover van toepassing, als volgt:
5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan blijken uit onder meer:
a. een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict of opiumdelict;
b. een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd;
c. de omstandigheid dat hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, of
d. de oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
Paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (bijzondere individuele omstandigheden) luidt als volgt:
(…)
De IND vaardigt een inreisverbod uit in beginsel voor de duur van tien jaar als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.
De IND kan ook buiten de gevallen als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, in beginsel een inreisverbod uitvaardigen voor de duur van tien jaar als er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij kan worden gedacht aan een verdenking van een misdrijf of de omstandigheid dat de persoonlijke gedraging van een vreemdeling leidt tot een ernstige bedreiging van de openbare orde.
De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verkort de duur van het inreisverbod, of laat een inreisverbod achterwege, als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:186.
2.Uitspraak van de ABRvS van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4591.
3.Uitspraak van de ABRvS van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4591, r.o. 3.