In deze zaak heeft eiser op 23 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De staatssecretaris heeft op 4 december 2024 de ontvangst van de ingebrekestelling bevestigd. Eiser heeft vervolgens op 17 januari beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend, waardoor de rechtbank zonder zitting uitspraak doet op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan na een ingebrekestelling. Eiser heeft zijn aanvraag op 23 mei 2023 ingediend en de staatssecretaris had uiterlijk op 2 december 2023 moeten beslissen. Aangezien deze termijn is verstreken en er geen besluit is genomen, is het beroep ontvankelijk en gegrond. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, maar gezien de achterstanden bij de staatssecretaris, wordt deze termijn verlengd naar acht weken.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt ook de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken. Tot slot veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal op € 437,50 worden vastgesteld.