ECLI:NL:RBDHA:2024:5692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL23.30976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige en documentatievereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse zelfstandige, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel om als zelfstandige te werken. Deze aanvraag werd echter afgewezen door de staatssecretaris, omdat eiser niet voldeed aan het documentatievereiste. Eiser had geen ondernemingsplan overgelegd en kon niet aantonen dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet de vereiste documenten had ingediend en niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldeed. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon verlangen dat eiser de benodigde stukken overlegde en dat het niet aan de RvO was om het ondernemingsplan te beoordelen zonder de juiste documentatie. Eiser had in bezwaar een onvolledig ondernemingsplan ingediend en niet alle ontbrekende stukken overgelegd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet kon worden vrijgesteld van het mvv-vereiste en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30976

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Erbek als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Turkse nationaliteit.
Vorige procedure
2. Op 9 maart 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij het aannemersbedrijf Boztepe. Bij besluit van 14 april 2022 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 13 juni 2022 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Huidige procedure
3. Op 29 september 2022 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij [naam bedrijf]. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 november 2022 (het primaire besluit) afgewezen omdat eiser geen ondernemingsplan heeft overgelegd. Daardoor kan niet worden beoordeeld of eisers activiteiten als ondernemer een wezenlijk Nederlands belang dienen. Bij het bestreden besluit is de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat eiser niet van het mvv-vereiste [1] wordt vrijgesteld. Eiser heeft immers niet aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden van een verblijfsvergunning voor verblijf als zelfstandig ondernemer. Eiser heeft volgens verweerder geen aanvullende stukken overgelegd die nodig zijn om hierover advies aan de minister van EZK [2] te vragen. Dat betekent dat eiser niet voldoet aan het documentatievereiste. Niet is gebleken dat eiser redelijkerwijs hierover geen beschikking kan krijgen. Eiser heeft in de bezwaarprocedure weliswaar stukken overgelegd, echter een aantal stukken zijn nog steeds niet overgelegd. Het betreft branchegegevens van de specifieke markt waarop de onderneming zich richt, prognoses van balansen, omzetten en resultaten, concrete (qua omvang in tijd en geld) intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers, gegevens ter onderbouwing van de competenties van de ondernemer zoals referenties en arbeidsovereenkomst(en) van de voormalige dienstbetrekking(en) en behaalde diploma’s, Btw-aangiftes, definitieve jaarrekeningen van afgesloten boekjaren, alle tussentijdse balansen en exploitatieoverzichten, aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting, loonaangiften van personeel en arbeidsovereenkomsten gespecificeerde verkoopfacturen en bankafschriften van de zakelijke rekening.
4. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de juridische en feitelijke beperkingen waarin eiser verkeert. Eiser mag als Turkse zelfstandige immers niet werken voordat hij een verblijfsvergunning heeft. Voorts is eiser van mening dat het ondernemingsplan aan de gestelde voorwaarden in het beleid voldoet en
specifiek genoeg is om de zaak aan de RvO [3] voor te leggen. Ten onrechte merkt verweerder op dat het ondernemingsplan niet volledig is en in algemene bewoordingen is opgesteld. Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse niet aan de gestelde eisen voldoet. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser
werkzaam is in de bouwbranche. Uit de in bezwaar overgelegde adviezen blijkt dat de
RvO geen belang hecht aan het werkgebied of regio waarin de onderneming werkzaam is. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 2 juni 2021. [4] Uit de in bezwaar overgelegde adviezen blijkt verder dat ongeschoolde krachten kans maken op een verblijfsvergunning, omdat daar behoefte aan is. Verweerder mag bij voorbaat geen vreemdelingen uitsluiten, als zij ongeschoold zijn. Ook verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 maart 2022. [5] Verder stelt verweerder ten onrechte dat eiser geen concrete overeenkomsten van opdracht heeft overgelegd. Verweerder miskent daarbij dat eiser formeel geen arbeid mag verrichten. Bovendien zouden intentieverklaringen en overeenkomsten van opdracht pas waarde hebben als eiser niet was gestart met zijn werkzaamheden. Om deze redenen kunnen geen overeenkomsten van opdracht verlangd worden van eiser. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 9 juni en 12 juli 2022. [6] Eiser is tevens van mening dat verweerder het ondernemingsplan en de overgelegde stukken inhoudelijk beoordeelt, terwijl deze taak aan de RvO is voorbehouden. Tot slot is eiser van mening dat hij ten onrechte niet is gehoord. Hierbij verwijst eiser naar een aantal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [7] Eiser heeft door middel van stukken dan ook aangetoond dat hij een wezenlijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [8] kan de aanvraag worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
6. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb [9] moet met de arbeid als zelfstandige die een vreemdeling wil verrichten een wezenlijk Nederlands belang zijn gediend. De hierbij te hanteren toetsingscriteria voor vreemdelingen met de Turkse nationaliteit zijn uitgewerkt in artikel 3.20a, vierde lid, en Bijlage 8aa van het VV. [10] Hieruit volgt dat de onderneming moet voorzien in een behoefte in Nederland. Er moet een zodanige markt zijn voor de producten of diensten van de aanvrager dat de onderneming levensvatbaar is. Dit moet worden aangetoond met een ondernemingsplan, met daarin een onderbouwde marktanalyse, toegespitst op het eigen product of dienst. De bijlage bevat een opsomming van de hierbij over te leggen bewijzen.
7. Het beleid van verweerder over het documentatievereiste is uitgewerkt in hoofdstuk B6/4.5 van de Vc. [11] Daarin staat een opsomming van alle stukken en bescheiden die nodig zijn om de behoefte in Nederland en de levensvatbaarheid van de onderneming aan te tonen en aan welke eisen deze stukken moeten voldoen. Zonder deze stukken kan dus niet worden beoordeeld of de onderneming voorziet in een behoefte in Nederland, en dus ook niet of met de door eiser voorgenomen te verrichten arbeid als zelfstandige, een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van het Vb.
Vergunning voor arbeid als zelfstandige
8. Eiser heeft in de aanvraagfase geen ondernemingsplan overgelegd. Daarnaast heeft hij in bezwaar een ondernemingsplan van 27 december 2022 met bijlagen overgelegd. In geschil is of eiser met het overgelegde ondernemingsplan en de financiële stukken heeft voldaan aan het documentatievereiste, of verweerder het ondernemingsplan aan de RvO had moeten voorleggen en of uit het ondernemingsplan blijkt dat eisers beoogde arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang dient.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan het documentatievereiste. Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder in redelijkheid kan verlangen dat de aanvrager de volgens zijn beleid vereiste stukken overlegt, mits deze daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [12] In bijlage 8aa van het VV is opgenomen dat de onderbouwing van het wezenlijk Nederlands belang een analyse bevat van de markt, van de concurrentiepositie en van het prijsbeleid. Verweerder heeft in het primaire besluit duidelijk gemotiveerd welke documenten ontbreken. Desondanks heeft eiser in bezwaar niet alle ontbrekende stukken overgelegd en een onvolledig ondernemingsplan overgelegd. Met de enkele stelling dat het ondernemingsplan wel voldoende is onderbouwd, heeft eiser verweerders standpunt onvoldoende weerlegd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2023 [13] geoordeeld dat verweerder van eiser mag verlangen dat hij een gedegen op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse overlegt. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser geen gedegen markt- en concurrentieanalyse heeft overgelegd. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat weliswaar wordt benoemd dat de markt zich gunstig ontwikkelt en dat de omzetten zijn gestegen, maar dat de marktanalyse te algemeen is en niet toegespitst op de regio en branche waar de onderneming van eiser actief is. Anders dan eiser aanvoert, is het wel degelijk van belang om een specifieke analyse aan te dragen, waarbij ook van belang is waar de onderneming werkzaam is. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser onvoldoende gegevens heeft verstrekt over de bouwaannemers waar eiser voor zou gaan werken, en wordt niet nader toegelicht in welke zin de onderneming van eiser zich zou onderscheiden van andere gelijksoortige ondernemingen. Verweerder heeft daarbij terecht opgemerkt dat eiser geen VCA [14] certificaat, overeenkomst van opdracht en facturen heeft overgelegd. Eiser heeft niet toegelicht waarom hij redelijkerwijs geen aanvullende stukken kan overleggen. De enkele stelling van eiser dat hij formeel niet mag werken, is onvoldoende voor het oordeel dat eiser geen beschikking heeft of kan krijgen over een uitgebreider ondernemingsplan en concrete overeenkomsten van opdracht. Dat eiser de toetsing van de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning niet heeft afgewacht en ondanks het ontbreken van de vereiste verblijfsvergunning al is begonnen met het verrichten van arbeid, maakt niet dat van eiser niet langer mag worden verwacht dat hij zijn aanvraag met de gevraagde documenten onderbouwt. Het beroep op de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 9 juni 2022 en 12 juli 2022 slaagt dan ook niet.
10. Voorts heeft verweerder terecht opgemerkt dat de toets die wordt aangelegd is of de economische activiteit een Nederlands economisch belang dient. Die toets vindt op verschillende onderdelen plaats. Om dit te beoordelen zijn er eisen gesteld aan de over te leggen documenten. Deze documenten zijn belangrijk om ieder onderdeel apart en in onderlinge samenhang te kunnen beoordelen. Het advies van de RvO vormt zo een integraal oordeel of de te verrichten economische activiteiten een Nederlands economisch belang dient. In de adviezen waar de rechtbank in de uitspraak van 8 juni 2021 naar verwijst is een beschrijving van de toen geldende arbeidsmarkt gegeven en door RvO geconcludeerd dat er op dat moment voldoende vraag was binnen de afbouwsector naar minder gespecialiseerde arbeidskrachten. Nog los van het feit dat dit om de situatie van drie jaar geleden gaat en de omstandigheden kunnen zijn veranderd, betekent dit niet dat een toegespitste markt- en een concurrentieanalyse niet van belang is voor de overige te beoordelen onderdelen. De RvO heeft dit nodig om te kunnen beoordelen of met de onderneming en de activiteiten van betrokkene ook daadwerkelijk een wezenlijk economisch belang wordt gediend. Dat de RvO in die zaak zonder een dergelijke markt- en concurrentieanalyse heeft kunnen adviseren wat de invloed is van betrokkene op de werkgelegenheid, zoals de rechtbank heeft vastgesteld en door eiser wordt aangegeven, betekent niet dat de RvO ook positief heeft kunnen adviseren. Zij heeft immers niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een wezenlijk economisch belang dat gediend wordt, mede doordat de overgelegde stukken incompleet en onvoldoende waren. Nu, gelet op wat in rechtsoverweging 9 is overwogen, eiser niet heeft aangetoond dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang dienen en niet alle daarvoor gevraagde bewijstukken heeft overgelegd, heeft verweerder het ondernemingsplan niet aan de RvO hoeven voor te leggen. Het beroep op de uitspraken van zittingsplaats Haarlem en Amsterdam slaagt dan ook niet. Daarbij is ook van belang dat de rechtbank het beroep in haar uitspraak van 8 juni 2021 weliswaar gegrond heeft verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten omdat eiser niet aan het documentatievereiste heeft voldaan. De beroepsgronden slagen niet.
11. Nu niet is gebleken dat eiser niet alsnog aan de voorwaarden kan voldoen door het ondernemingsplan op genoemde punten aan te vullen, hoeft verweerder geen advies aan de minister van EZK te vragen. Dat betekent dat eiser niet voldoet aan het documentatievereiste. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met zijn activiteiten als ondernemer een wezenlijk Nederlands belang dient. Nu eiser aldus niet aan alle voorwaarden voldoet, kan hij niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Hoorplicht
12. Verweerder mag op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [15] slechts van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2023 ligt horen voor verweerder in beginsel minder in de rede als een Turkse vreemdeling die in Nederland verblijf wil om arbeid te verrichten als zelfstandig ondernemer, niet de in bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV, genoemde stukken heeft overgelegd en ook geen verklaring heeft gegeven waarom hij daarover niet de beschikking kan krijgen. [16] Niettemin moet verweerder, ook als een vreemdeling de vereiste informatie niet of niet volledig heeft overgelegd, steeds beoordelen of een hoorzitting uitkomst kan bieden om de ontbrekende informatie alsnog boven tafel te krijgen. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als een vreemdeling eenvoudig de ontbrekende informatie op of vlak na een hoorzitting kan geven, een vreemdeling in bezwaar al een mogelijk steekhoudende verklaring heeft gegeven voor het niet kunnen overleggen van bepaalde stukken of als onduidelijkheid bestaat over de waardering van een of meer overgelegde stukken.
13. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet de vereiste documenten bij zijn aanvraag heeft overgelegd. Verweerder heeft vervolgens een opsomming gegeven van stukken die nog ontbreken of onvoldoende zijn. Eiser heeft in bezwaar een onvolledig ondernemingsplan ingediend. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is in dit geval voldaan aan de maatstaf om van het horen af te zien.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het vereiste dat hij beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Economische Zaken en Klimaat.
3.Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
7.24 maart 2021, zaaknr. 20/380, 1 oktober 2021, zaaknr. 21/7331, 17 november 2021, ECLI:NLRBNHO:2021:11042, 2 december 2021, ECLI:RBNHO:2021:11221.
8.Vreemdelingenwet 2000.
9.Vreemdelingenbesluit 2000.
10.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
11.Vreemdelingencirculaire 2000.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3922.
14.Veiligheid, gezondheid, milieu- Checklist Aannemers.
15.Algemene wet bestuursrecht.
16.ECLI:NL:RVS:2023:2557, r.o. 4.2.