ECLI:NL:RBDHA:2024:5709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.13950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was op 6 maart 2024 opgelegd en op 17 maart 2024 verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 3 april 2024 is opgeheven, maar dat de omzetting van de maatregel te laat heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris vanaf 17 maart 2024, na de afwijzing van de asielaanvraag, 48 uur de tijd had om de maatregel om te zetten. Aangezien dit pas op 3 april 2024 is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 23 maart 2024. De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13950

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 6 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Bij beschikking van 17 maart 2024 heeft de staatssecretaris op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw de maatregel van bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd. De maatregel van bewaring blijft voortbestaan op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De staatssecretaris heeft de opgelegde maatregel met ingang van 3 april 2024 opgeheven en aansluitend een nieuwe maatregel opgelegd.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder zaaknummer NL24.14430, op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een telefonische tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 maart 2024 (in de zaak NL24.10296) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 22 maart 2024.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van de bewaring zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Standpunten van eiser
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig heeft voortgeduurd. Eiser voert hiertoe aan dat zijn asielaanvraag is afgewezen op 17 maart 2024, dat hij tot 24 maart 2024 de tijd heeft gekregen voor het instellen van beroep, wat maakt dat de grondslag voor bewaring vanaf 25 maart 2024 ontbreekt. Eiser stelt dat volgens vaste jurisprudentie de staatssecretaris 48 uur heeft voor het omzetten van de grondslag van de bewaring. Nu de bewaring pas op 3 april 2024 is omgezet is dit volgens eiser minimaal 8 dagen te laat gebeurd.
Oordeel rechtbank
4. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat de bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b eerste lid aanhef en onder a van de Vw en op 17 maart 2024 is verlengd op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw. Eiser heeft op 24 maart 2024 beroep ingesteld tegen de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag van 17 maart 2024, maar heeft hierbij geen voorlopige voorziening verzocht. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder h van de Vw, immers eiser heeft niet om een voorlopige voorziening verzocht. Verlenging van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw, was dan ook niet mogelijk. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris vanaf de datum van de kennelijk ongegrondverklaring van de asielaanvraag, te weten op 17 maart 2024, 48 uur de tijd had om de maatregel van bewaring om te zetten. Nu de maatregel van bewaring is omgezet op 3 april 2024 is de rechtbank van oordeel dat de omzetting te laat heeft plaats gevonden. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring onrechtmatig is vanaf de dag na het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 22 maart 2024.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank kent eiser daarom een schadevergoeding toe vanaf 23 maart 2024 tot aan de dag van de omzetting van de maatregel op 3 april 2024. Het bedrag aan schadevergoeding komt dus neer op 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-.
6. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank de staatssecretaris veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.