ECLI:NL:RBDHA:2025:906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verlenging van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De maatregel was opgelegd op 29 november 2024 op basis van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie onzorgvuldig heeft gehandeld door de maatregel van bewaring te verlengen zonder eiser de gelegenheid te geven om hierop te reageren. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de maatregel onrechtmatig was, omdat de minister in een eerdere brief had aangegeven dat een verlenging niet aan de orde was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 27 januari 2025. Tevens is aan eiser een schadevergoeding van € 1.700,- toegekend voor de onrechtmatige detentie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 29 november 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 18 december 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 13 december 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. De rechtbank gaat uit van het volgende. De asielaanvraag van eiser is bij meeromvattende beschikking van 8 januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard. Bij deze beschikking is ook de vreemdelingenbewaring voor ten hoogste drie maanden verlengd op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw. In de beschikking wordt aangegeven dat de verlenging mogelijk is omdat eiser zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend om zijn uitzetting uit te stellen of te verijdelen (de c-grond). Daarnaast heeft eiser in de zienswijze van 29 december 2024 geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat de voortzetting van de maatregel bewaring als onevenredig bezwarend moet worden beschouwd.
Standpunten van partijen
6. Eiser stelt dat de verlenging van de maatregel onzorgvuldig tot stand is gekomen en daarmee onrechtmatig voortduurt. In voornemen van 10 december 2024 is opgenomen dat de minister voornemens is de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren en de vreemdelingenbewaring te verlengen voor de duur van drie maanden. Daarbij is aangegeven dat eiser op dit voornemen kan reageren door het indienen van een zienswijze. Vervolgens heeft de minister bij brief van 11 december 2024 aan eiser kenbaar gemaakt dat voornoemde passage uit het voornemen met betrekking tot de verlenging van de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw, onjuist is en komt te vervallen. Een verlenging van de maatregel bewaring is dus niet aan de orde. Eiser heeft vervolgens een zienswijze ingediend, waarbij hij vanwege voornoemde brief van 11 december 2024, niet is ingegaan op een eventuele verlenging van de maatregel op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw. De maatregel bewaring is dus bij de meeromvattende beschikking van 8 januari 2025 onrechtmatig verlengd, nu eiser de gelegenheid is ontnomen hier zijn zienswijze op te geven. Eiser is verder van mening dat nu het op 14 januari 2025 ingediende beroep tegen de afwijzende asielbeschikking van 8 januari 2025 en het daarbij behorende verzoek om een voorlopige voorziening pas op 25 maart 2025 door zittingsplaats Haarlem op zitting zullen worden behandeld, de vraag gesteld moet worden of de verblijfsprocedure überhaupt binnen de drie maanden termijn kan worden afgerond en daarmee of de maatregel terecht wordt voortgezet.
7. De minister stelt zich op het standpunt dat het besluit de maatregel bewaring te verlengen onderdeel is van de meeromvattende beschikking van 8 januari 2025 en dient te worden beoordeeld in het tegen dat besluit ingediende beroep. De verlenging van de bewaring ligt nu dan ook niet ter toetsing voor. Omdat eiser in bewaring is gesteld heeft de minister zittingsplaats Haarlem verzocht de behandeling van de voorlopige voorziening naar voren te halen, maar dit verzoek is afgewezen. Desalniettemin is er een zittingsdatum bekend voor de behandeling van het beroep van eiser en valt deze datum binnen de termijn van drie maanden waarmee de bewaring is verlengd.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank overweegt allereerst dat onderhavig beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verlenging van de maatregel op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw nu niet ter toetsing voorligt. [2]
8.1.
De beroepsgrond van eiser dat de verlenging onzorgvuldig is, slaagt. Met de brief van 11 december 2024 heeft de minister eiser ervan verzekerd dat de verlenging van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw geen onderdeel uitmaakte van het voornemen van 10 december 2024 en dat die passage uit het voornemen kwam te vervallen. Eiser mocht er dan ook vanuit gaan dat van een verlenging op die grondslag geen sprake zou zijn. Eiser is daarom begrijpelijkerwijs in zijn zienswijze niet ingegaan op een mogelijke verlenging van de maatregel van bewaring. Door vervolgens bij beschikking van 8 januari 2025 toch over te gaan tot het verlengen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw, heeft de minister onzorgvuldig gehandeld. Dit besluit is immers tot stand gekomen zonder eiser de gelegenheid te geven hier op te reageren. De rechtbank is van oordeel dat deze onzorgvuldigheid maakt dat de maatregel ten onrechte is verlengd. De maatregel van bewaring duurt daarmee onrechtmatig voort met ingang van 11 januari 2025. Immers, zonder verlenging mocht de maatregel op grond van artikel 59b, tweede lid van de Vw, maximaal zes weken duren; dus uiterlijk tot en met 10 januari 2025.
8.2.
Voor het oordeel dat op een eerder moment voorafgaand aan 11 januari 2025 al sprake was van onrechtmatigheid, ziet de rechtbank geen aanleiding. Sinds het sluiten van het onderzoek in de voorgaande periode op 13 december 2024 tot aan 11 januari 2025 heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de asielaanvraag van eiser gewerkt door op 8 januari 2025 te beslissen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. Eiser heeft ook geen redenen naar voren heeft gebracht waaruit de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is onrechtmatig vanaf 11 januari 2025. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, als zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, te weten vanaf 11 januari 2025 tot en met 27 januari 2025, ten bedrage van 17 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.700,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.700,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NL24.47752.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5709 of van 19 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13777, waarin de verlenging van de bewaring op grond van artikel 59b, derde lid van de Vw door de bewaringsrechter is getoetst.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.