ECLI:NL:RBDHA:2024:5730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.14894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving voortduring bewaring en ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Tunesische eiser die in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 5 januari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, welke maatregel nog steeds voortduurt. De rechtbank heeft op 12 april 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek rechtmatig was. De beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduren van de maatregel is beperkt tot de periode na 19 januari 2024. Eiser heeft de rechtbank verzocht om ambtshalve toetsing van de maatregel en om uitleg over eerdere rappels van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Tunesië is en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier K.E. Mulder, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14894

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A van Ittersum).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 5 januari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De staatssecretaris heeft op 2 april 2024 voor eiser een kennisgeving voortduren bewaring aan de rechtbank verzonden. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 januari 2024 (in de zaak NL24.625) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 januari 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser verzoekt de rechtbank om de maatregel van bewaring ambtshalve te toetsen. Eiser vraagt de staatssecretaris om het verschil te duiden tussen de schriftelijke rappels van 26 januari 2024, 13 februari 2024 en 5 maart 2024 en het verzenden van een lijst met laissez-passer (lp) aanvragen op 19 maart 2024. Eiser meent dat hier sprake is van een bijzonder rappel.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank overweegt hiertoe dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië niet ontbreekt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990, waarin is geoordeeld dat uit de door de staatssecretaris ter beschikking gestelde informatie volgt, dat er in 2022 en 2023 lp’s zijn afgegeven door de Tunesische autoriteiten en uitzettingen met een lp naar Tunesië hebben plaatsgevonden. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Tunesië voor eiser in het bijzonder geen lp zal afgeven, of dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De rechtbank overweegt dat uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat de staatssecretaris sinds sluiting van het vorige onderzoek op 19 januari 2024, vier keer heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, laatstelijk op 28 maart 2024 en drie vertrekgesprekken met eiser heeft - geprobeerd - te voeren, laatstelijk op 3 april 2024. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. De rechtbank overweegt tot slot dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat het toezenden van de lijst met openstaande lp-aanvragen aan de Tunesische autoriteiten niet moet worden gezien als een bijzonder rappel. Het toezenden van de lijst met openstaande lp-aanvragen is bedoeld als overzicht voor de Tunesische autoriteiten en een eenmalige gebeurtenis, aldus de staatssecretaris.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.