In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 18 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 11 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had op 6 december 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft vastgesteld dat Kroatië verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat er risico's zijn voor mensenrechten bij terugzending naar Kroatië, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een reëel risico bestaat op schending van zijn rechten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.
De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om concrete aanwijzingen te geven dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met het EVRM en het Handvest strijdige behandeling. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen blijft in stand. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.