ECLI:NL:RBDHA:2024:5919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.15211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 30 december 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met een andere zaak behandeld op 19 april 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat er meerdere vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden en dat de nationaliteit van eiser op 17 april 2024 door de Marokkaanse autoriteiten is bevestigd. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Marokko is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet verantwoordelijk is voor de vertraging in zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende inspanningen heeft geleverd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.15211

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 30 december 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de kennisgeving met zaaknummer NL24.15377 op 19 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 januari 2024 (in de zaak NL24.727) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 januari 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser stelt hiertoe dat uit de voortgangsrapportage en de vertrekgesprekken kan worden opgemaakt dat eiser er niet (meer) zelf debet aan is dat zijn terugkeer nog niet geëffectueerd is. Zo blijkt uit het gespreksverslag van 3 april 2024 dat eiser zich bijzonder coöperatief opstelt. De inhoud van dit gesprek is daarnaast nagenoeg gelijk aan het gesprek van 19 maart 2024 en het verslag laat alleen een weergave zien van wat eiser heeft gemeld, van gemaakte afspraken blijkt niet. Dit maakt duidelijk dat de staatssecretaris het verwijt kan worden gemaakt in deze niet adequaat te handelen. Duidelijk is dat eiser zo snel mogelijk wil terugkeren en er ook alles aan doet de terugkeer te realiseren. Eiser stelt echter te maken te hebben met een consulaire vertegenwoordiging die blijkbaar geen haast heeft, dan wel niet bereid is mee te werken. Voornoemde maakt dat volgens eiser in de rede zou liggen dat de staatssecretaris meer actief zou hebben gerappelleerd en dat niet alleen schriftelijk maar ook telefonisch navraag zou hebben gedaan. Uit de voortgangsrapportage blijkt in ieder geval, dat redelijkerwijs niet anders opgemaakt kan worden, dan dat er in deze geen zicht op uitzetting (meer) bestaat.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 19 januari 2024 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd op 12, 14 en 27 februari, 19 maart en 3 april 2024. Op 31 januari 2024 is daarnaast tijdens een fysieke bijeenkomst met de vertegenwoordiger van het Marokkaanse consulaat door de Dienst Internationale Aangelegenheden gerappelleerd in deze zaak, waaruit bleek dat deze nog in onderzoek was. Op 23 februari 2024 is door de Dienst Terugkeer & Vertrek een brief overhandigd aan het Marokkaanse consulaat, met daarin alle bevestigde zaken die in afwachting zijn van een laissez-passer (lp) en zaken waarbij de nationaliteit van de betrokkene nog moet worden bevestigd. De zaak van eiser valt onder één van deze categorieën. Daarnaast zijn de door eiser opgestelde vrijwilligersbrief en de door hem overgelegde geboorteakte op 28 februari 2024 naar de Marokkaanse autoriteiten verzonden. Tot slot is schriftelijk gerappelleerd aan de op 8 januari 2024 ingediende lp-aanvraag op 26 januari, 13 februari, 5 maart en 28 maart 2024. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank overweegt hiertoe dat de staatssecretaris per brief in het digitale dossier op 18 april 2024 heeft laten weten dat de nationaliteit van eiser door de Marokkaanse autoriteiten is bevestigd op 17 april 2024 en dat de lp op 18 april 2024 zou worden opgehaald. De staatssecretaris heeft ter zitting ook verklaard dat er wordt gewerkt aan een vluchtaanvraag en dat eiser zo spoedig mogelijk zal worden uitgezet naar Marokko.
6. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.