ECLI:NL:RBDHA:2024:5930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.8910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens niet verschijnen op nader gehoor en kennelijk ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Moldavische nationaliteit, had samen met zijn echtgenote en minderjarige kind op 1 januari 2024 een asielaanvraag ingediend. De aanvraag werd op 28 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet was verschenen op een nader gehoor dat gepland stond op 22 februari 2024. Eiser stelde dat hij analfabeet was en de uitnodiging voor het gehoor niet had begrepen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen relevante verklaringen waren afgelegd en dat het onderzoek naar de aanvraag volledig was geweest. Eiser had geen geldige reden voor zijn afwezigheid en de rechtbank vond dat verweerder niet verplicht was om een tweede kans te bieden voor het nader gehoor. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de asielaanvraag terecht was afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8910

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. In het navolgende legt zij uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1986 en de Moldavische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 1 januari 2024 samen met zijn echtgenote en hun minderjarige kind [1] een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser is op 10 januari 2024 gehoord (aanmeldgehoor). Hij is op 25 januari 2024 uitgenodigd voor een nader gehoor op 22 februari 2024. Op 21 februari 2024, toen de gemachtigde van eiser het nader gehoor met zijn cliënt wilde voorbespreken, was eiser niet op het aanmeldcentrum aanwezig. De gemachtigde stelt dat, omdat zijn cliënt analfabeet is, de afspraak voor deze voorbespreking zijn cliënt niet heeft bereikt dan wel dat hij niet heeft begrepen dat er een bespreking zou zijn. Eiser is niet verschenen op het nader gehoor.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond onder verwijzing naar de artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag kan worden afgewezen als de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de asielaanvraag. Verweerder stelt dat de keuze van eiser om af te zien van het nader gehoor er blijk van geeft dat eiser geen belang meer stelt in de gezochte asielbescherming. Bovendien zijn er geen omstandigheden die duiden op het bestaan van reële asielmotieven.
4. Eiser voert in beroep aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat er ten onrechte geen nader gehoor heeft plaatsgevonden. Eiser heeft bij brief van 21 februari 2024 gemotiveerd laten weten dat hij niet op het gehoor zou verschijnen. Door het verzenden van deze brief heeft hij aangegeven dat hij wel belang stelt in een inhoudelijke beoordeling van zijn asielverzoek. Eiser was niet op de hoogte van de uitnodiging voor het nader gehoor en was niet op het asielzoekerscentrum aanwezig omdat hij een vriend begeleidde bij een ziekenhuisbezoek. Eiser voert aan dat het standaard praktijk is dat vreemdelingen voor een tweede keer worden uitgenodigd als zij hun gehoor missen. Op basis van artikel 3.115, aanhef en onder g van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) had verweerder hem nogmaals voor een nader gehoor kunnen uitnodigen. Verweerder moet tenminste uitleg geven over de vraag waarom dat in dit geval niet gebeurd is. Bovendien bevat het besluit wel degelijk een inhoudelijke beoordeling van de mogelijke discriminatie van Roma in Moldavië zodat moet worden aangenomen dat ook verweerder zelf heeft geoordeeld dat de aanvraag niet kennelijk kon worden afgedaan.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat vreemdelingen die hun afspraak voor een nader gehoor missen soms wel een tweede kans geboden wordt, maar dat verweerder er niet toe verplicht is om een tweede kans te geven. Nu niet ter discussie staat dat eiser op correcte wijze is uitgenodigd voor een nader gehoor, hij wel is verschenen op zijn afspraak met MediFirst en de echtgenote van eiser wel op het afgesproken tijdstip is verschenen voor haar nader gehoor en eiser geen verschoonbare reden heeft aangevoerd voor zijn afwezigheid, was er voor verweerder geen aanleiding om eiser een tweede kans te bieden voor zijn nader gehoor. Verweerder heeft wel ambtshalve getoetst of er reden was om alsnog een vergunning te verlenen op reguliere gronden of om medische redenen. Dat was niet het geval. Eiser krijgt een terugkeerbesluit, zonder vertrektermijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De vraag die partijen verdeeld houdt is of verweerder tot het bestreden besluit kon komen op basis van het niet-verschijnen van eiser op zijn nader gehoor. Deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch heeft eerder geoordeeld [2] dat de conclusie dat er geen relevante verklaringen zijn afgelegd een volledig onderzoek vergt. Daartoe moet in beginsel een nader gehoor plaatsvinden. Onder omstandigheden kan er ook bij het niet verschijnen van een aanvrager voor een nader gehoor worden aangenomen dat het onderzoek naar de aanvraag volledig is geweest. Hierbij is van belang dat de vreemdeling op de juiste wijze is uitgenodigd voor het nader gehoor en dat hij er op is gewezen dat er van wordt uitgegaan dat hij geen behoefte heeft aan internationale bescherming als hij zonder goede reden niet verschijnt.
7. Eiser is op juiste wijze uitgenodigd voor het nader gehoor op 22 februari 2024. In de vertaalde uitnodiging is hij gewezen op het hiervoor genoemde risico van niet verschijnen. De door eisers gemachtigde opgegeven reden voor het niet verschijnen, namelijk dat eiser niet had begrepen dat hij een afspraak had omdat hij analfabeet is en hij een vriend begeleidde bij een ziekenhuisbezoek, heeft verweerder niet hoeven opvatten als geldige reden voor het niet verschijnen, temeer daar er geen documenten ter onderbouwing van deze verschoningsgronden zijn gegeven. Bij navraag op zitting is ook niet gebleken dat er is geprobeerd hier een nadere onderbouwing voor te krijgen. De echtgenote van eiser, die uitgenodigd was voor dezelfde dag, is wel verschenen. De brief van 21 februari 2024 van de gemachtigde van eiser heeft verweerder niet hoeven opvatten als een gemotiveerde afmelding voor het gehoor nu daarin alleen wordt gesteld dat het onduidelijk is of eiser op 22 februari gehoord zal kunnen worden.
8. Het beroep op artikel 3.115 lid 1, aanhef en onder g Vb helpt eiser niet. De bepaling beschrijft de bevoegdheid om de vreemdeling een extra termijn geven, maar bevat daartoe geen verplichting. Er zijn ook geen andere wettelijke bepalingen op grond waarvan verweerder gehouden was om eiser voor een tweede maal uit te nodigen voor een gehoor.
9. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eisers Moldavische nationaliteit als zodanig geen aanknopingspunt vormt voor behoefte aan internationale bescherming. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser ook alleen in algemene zin verwezen naar financiële problemen en angst voor de oorlog in Oekraïne als reden voor zijn vertrek. Verweerder heeft terecht overwogen dat hieruit geen motieven blijken die raakvlak hebben met het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 EVRM. [3] Hij heeft ten overvloede overwogen dat ook de gestelde discriminatie van Roma in Moldavië geen reden is om een vergunning te verlenen. Uit het enkele feit dat verweerder deze overweging in het bestreden besluit heeft opgenomen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het besluit niet kennelijk kon worden afgedaan.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder er ten tijde van het bestreden besluit van uit mocht gaan dat het onderzoek naar de aanvraag volledig is geweest en is er ook nu geen reden om daar anders over te denken.
11. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser bij zijn aanvraag en toelichting daarop alleen feiten en omstandigheden heeft gesteld die niet ter zake doen voor de vraag of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het beroep van de echtgenote, mede namens het minderjarige kind, is apart behandeld onder zaaknummer NL24.8812.
2.Uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18691.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.