ECLI:NL:RBDHA:2024:6007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.5872 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag van Syrische vreemdeling met verwijzing naar opvangomstandigheden in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in het verzet van een Syrische vreemdeling tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 30 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder op 5 maart 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard zonder zitting, omdat zij van oordeel was dat er geen reden was om aan te nemen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De vreemdeling heeft in verzet aangevoerd dat de omstandigheden in de Bulgaarse opvang niet voldoen aan de vereisten van de Europese regelgeving en dat hij persoonlijke ervaringen heeft die deze stelling onderbouwen. De rechtbank heeft het verzet op 9 april 2024 behandeld en geconcludeerd dat de vreemdeling voldoende individuele feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat het eerdere oordeel niet zonder zitting kon worden afgedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling concrete aanwijzingen heeft gegeven voor mogelijke schendingen van zijn rechten bij overdracht aan Bulgarije, waardoor het eindoordeel over zijn beroep niet buiten redelijke twijfel stond.

De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het eerdere oordeel van 5 maart 2024 vernietigd. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €875,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.5872 V (verzet) en NL24.5872 (beroep).

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel)

en uitspraak van de enkelvoudige kamer in de beroepszaak tussen

opposant
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. Opposant heeft op 30 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.1
Bij besluit van 15 februari 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van opposant niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is.
1.2
Tegen dit bestreden besluit heeft opposant beroep (NL24.5872) ingesteld.
1.3
Bij uitspraak van 5 maart 2024 (bestreden uitspraak) heeft de rechtbank dat beroep – met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – ongegrond verklaard.
1.4
Opposant heeft tegen de uitspraak van 5 maart 2024 verzet (NL24.5872 V) ingesteld.
1.5
De rechtbank heeft het verzet op 9 april 2024 op zitting behandeld. Opposant en verweerder hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Opposant stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2001 en de Syrische nationaliteit te hebben. Verweerder heeft de asielaanvraag van opposant niet in behandeling genomen, omdat uit Eurodac is gebleken dat opposant op 25 september 2023 al een asielaanvraag had ingediend in Bulgarije. Verweerder heeft de Bulgaarse autoriteiten daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van de Dublinverordening verzocht om de asielaanvraag van opposant over te nemen. Dit verzoek is op 6 december 2023 geaccepteerd.
Wat heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak geoordeeld?
3. Met de bestreden uitspraak heeft de rechtbank het beroep van opposant tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag zonder zitting ongegrond verklaard. Redengevend voor dat oordeel was dat opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] of artikel 4 van het Handvest [2] . Niet gebleken is namelijk dat de Bulgaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen jegens Dublinclaimanten niet nakomen of dat anderszins sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of het asielopvangsysteem in Bulgarije. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Omdat de rechtbank dit oordeel over het beroep buiten redelijke twijfel vond staan, heeft zij geen zitting gehouden.
Wat vindt opposant in verzet?
4. Opposant voert in verzet aan dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst daarbij naar drie uitspraken van de zittingsplaatsen Haarlem [3] en twee uitspraken van de zittingsplaats Amsterdam [4] , die ook reeds in het beroepschrift werden vermeld. In deze aangevoerde uitspraken zijn de beroepen tegen overdracht naar Bulgarije gegrond verklaard, omdat niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel of dat onvoldoende gemotiveerd is dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 Dublinverordening. Het enkele feit dat er tussen de verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank discussie over deze rechtsvragen ten aanzien van Dublin Bulgarije bestaat, maakt volgens opposant al dat deze beroepszaak niet zonder zitting mocht worden afgedaan.
Wat is het toetsingskader bij verzet?
5. Bij verzet oordeelt de rechtbank uitsluitend of het beroep van opposant buiten redelijke twijfel ongegrond verklaard kon worden zonder het houden van een zitting. Indien opposant met gegronde redenen kan onderbouwen dat het beroep niet zonder zitting afgedaan mocht worden bij de bestreden uitspraak, kan het verzet gegrond verklaard worden. Aan de inhoudelijke bespreking van de beroepsronden gericht tegen het bestreden besluit komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.

Wat is het oordeel van de rechtbank over het verzet?

6. De verzetsrechter volgt de gemachtigde van opposant niet in zijn stelling dat het enkele feit dat er sprake is van divergerende jurisprudentie tussen de rechtbanken in eerste aanleg in zijn algemeenheid maakt dat reeds daarom het eindoordeel over het beroep van opposant niet buiten redelijke twijfel kon staan. De beoordeling of een beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb afgedaan kan worden vergt een individuele beoordeling die van geval tot geval kan verschillen. In verzet zal een vreemdeling dan ook altijd gemotiveerd moeten onderbouwen waarom het gegeven van divergerende jurisprudentie maakt dat het eindoordeel over het beroep in zijn individuele geval niet buiten redelijke twijfel stond en dat daarom het verzet gegrond verklaard moet worden.
6.1
Met inachtneming van het voorgaande is de verzetsrechter evenwel van oordeel dat in beroep voldoende individuele feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die maakten dat de rechtbank het beroep niet zonder een zitting kon afdoen. Eiser heeft in de gehoren en beroepsgronden namelijk gesteld dat hij eigen ervaringen heeft gehad met de asielopvang in Bulgarije en dat hij daarom vreest voor schending van artikel 3 EVRM of artikel 4 Handvest bij overdracht aan Bulgarije. Eiser heeft in het gehoor namelijk verklaard dat de hygiënische omstandigheden in de asielopvang zeer slecht waren, dat hij in de opvang schurft heeft opgelopen en dat hij daar geslagen werd. Nu eigen ervaringen met de asielopvang in Bulgarije als concrete aanwijzingen voor mogelijke schending van artikel 3 EVRM of artikel 4 Handvest kunnen gelden, is de verzetsrechter van oordeel dat het eindoordeel over het beroep reeds daarom niet buiten redelijke twijfel stond en op een zitting had moeten worden behandeld.
6.2
De verzetsrechter komt tot de slotsom dat het eindoordeel over het beroep in dit geval niet buiten redelijke twijfel stond op het moment van de bestreden uitspraak. Het verzet is daarom gegrond en het onderzoek in de beroepszaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van de bestreden uitspraak bevond.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het beroep?
7. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb zal de rechtbank ook meteen uitspraak doen op het beroep, nu de rechtbank van oordeel is dat nader onderzoek op een andere zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep en partijen op de verzetszitting tevens zijn gehoord over de inhoud van de zaak en daarbij zijn gewezen op deze bevoegdheid van de bestuursrechter.
7.1
In aanvulling op de beroepsgronden heeft de gemachtigde van opposant ter zitting nog aangevoerd dat de rechtbank niet noodzakelijkerwijs de recente uitspraak [5] van de Afdeling van 29 februari 2024 hoeft te volgen. Gemachtigde is het niet eens met deze lijn van de Afdeling en handhaaft het standpunt dat de asielaanvraag van opposant ten onrechte niet in behandeling is genomen.
7.2
Verweerder heeft op de zitting verwezen naar het bestreden besluit en de recente uitspraak van de Afdeling en handhaaft het standpunt dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan opposant om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdacht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvoor kan opposant objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije overleggen en/of verklaringen afleggen over eigen ervaringen met het asiel- en opvangsysteem in Bulgarije. Uit vaste rechtspraak [6] van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest pas sprake is, als de door de vreemdeling aannemelijk gemaakte tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser – met inachtneming van alle op dit moment bekende informatie en de recente uitspraak van de Afdeling - niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije zo slecht zijn dat sprake is van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid heeft bereikt. Hoewel uit het AIDA-rapport [7] van maart 2023 volgt dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije sinds 2015 onder druk staan door achterstallig onderhoud en slechte hygiënische omstandigheden, volgt uit dat rapport ook dat de Bulgaarse autoriteiten voorzien in accommodatie in verschillende open opvangcentra, dat zij daar per persoon dagelijkse drie maaltijden aanbieden en dat er gratis toegang tot de basisgezondheidszorg is [8] .Verder volgt daaruit dat de opvangcentra hun maximale bewonersaantal niet hebben bereikt en dat door middel van donaties wordt voorzien in onder andere bedden, hygiëneproducten, medicijnen en schoolboeken [9] . Daarnaast voorzien de autoriteiten sinds mei 2022 maandelijks in gerichte veiligheidsinspecties en ongediertebestrijding in alle opvangcentra [10] .
8.2
Hoewel de eigen ervaringen van eiser met de Bulgaarse asielopvang overeenkomen met de recente AIDA rapporten, die bevestigen dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne en het eten, volgt hieruit niet dat een vreemdeling die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Bovendien kan de vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden als hij problemen ervaart in de opvang, omdat niet is gebleken dat zij de vreemdelingen niet kunnen of niet willen helpen. Nu de landeninformatie van het AIDA rapport update 2023 niet door eiser is weersproken en ook niet gebleken is dat eiser zich over de voorkomende problemen met de asielopvang bij de Bulgaarse autoriteiten heeft beklaagd, ziet de rechtbank in deze zaak geen ruimte voor het oordeel dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Artikel 17 Dublinverordening
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit op goede gronden heeft geconcludeerd dat van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 Dublinverordening onverplicht aan zich moet trekken, niet is gebleken. De enkele omstandigheid dat eiser een broer heeft in Nederland is daarvoor onvoldoende, zeker nu eiser aangegeven heeft dat er geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheid van zijn broer. Ook is niet van medische omstandigheden gebleken die maken dat overdracht van eiser aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusies en gevolgen

10. Het verzet is gegrond. De eerdere uitspraak van 5 maart 2024 vervalt.
11. Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank - met inachtneming van alle informatie die op dit moment bekend is – opnieuw van oordeel is dat verweerder de asielaanvraag van opposant op goede gronden niet in behandeling heeft genomen, omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is. Het bestreden besluit blijft in stand.
12. Omdat het verzet na behandeling op zitting gegrond verklaard is, bestaat in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 vastgesteld op € 875,- (0,5 punt voor het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen op de verzetszitting, met een waarde van € 875,- per punt, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van opposant te betalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen de uitspraak op het verzet is geen hoger beroep mogelijk.
Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep ingesteld worden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De datum van verzending ziet u bovenaan deze pagina.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Zie de uitspraken van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20675, rechtsoverweging 8 tot en met 11.2, die van 1 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2062, rechtsoverweging 12 tot en met 15 en die van 26 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3072.
4.Zie de uitspraken van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 26 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1587, rechtsoverweging 8 tot en met 8.1 en die van 11 maart 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1591, rechtsoverweging 5.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870.
6.Zie het arrest
7.AIDA rapport Bulgarije, update maart 2023, zie deze link:
8.AIDA rapport Bulgarije, maart 2023, p. 72.
9.AIDA rapport Bulgarije, maart 2023, p. 76-77.
10.AIDA rapport Bulgarije, maart 2023, p. 77-78.