ECLI:NL:RBDHA:2024:6007
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag van Syrische vreemdeling met verwijzing naar opvangomstandigheden in Bulgarije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in het verzet van een Syrische vreemdeling tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 30 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder op 5 maart 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard zonder zitting, omdat zij van oordeel was dat er geen reden was om aan te nemen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De vreemdeling heeft in verzet aangevoerd dat de omstandigheden in de Bulgaarse opvang niet voldoen aan de vereisten van de Europese regelgeving en dat hij persoonlijke ervaringen heeft die deze stelling onderbouwen. De rechtbank heeft het verzet op 9 april 2024 behandeld en geconcludeerd dat de vreemdeling voldoende individuele feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat het eerdere oordeel niet zonder zitting kon worden afgedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling concrete aanwijzingen heeft gegeven voor mogelijke schendingen van zijn rechten bij overdracht aan Bulgarije, waardoor het eindoordeel over zijn beroep niet buiten redelijke twijfel stond.
De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het eerdere oordeel van 5 maart 2024 vernietigd. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling op goede gronden niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van €875,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.