ECLI:NL:RBDHA:2024:6138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.11368 en NL24.11370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van moeder en dochter in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eiseressen, een moeder en haar dochter, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 14 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 11 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiseressen als hun gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiseressen hadden op 22 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat eiseressen zelf moeten aantonen dat er redenen zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken, wat zij niet hebben gedaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft aangenomen dat eiseressen in Frankrijk toegang zullen hebben tot opvang en medische zorg.

De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor bijzondere kwetsbaarheid bij de eiseressen ligt en dat hun stellingen over de opvang in Frankrijk niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor eiseressen om klachten in te dienen bij de Franse autoriteiten als zij problemen ondervinden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en wordt de overdracht aan Frankrijk toegestaan, zonder vergoeding van proceskosten voor eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11368 en NL24.11370

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1], eiseres 1 en

[eiseres 2], eiseres 2, samen ook eiseressen,
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 14 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de voorlopige voorzieningen, op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres 1, de gemachtigde van eiseressen, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eiseressen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseressen hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eiseressen ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. Eiseressen, moeder en dochter, hebben op 22 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die regelgeving staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval is uit het EU-VIS gebleken dat eiseressen door Frankrijk in het bezit zijn gesteld van een visum, dat geldig was van 1 juli 2023 tot 15 augustus 2023. Nederland heeft bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 1 december 2023 aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De staatssecretaris mag in beginsel ten aanzien van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat is het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en het Handvest van de Europese Unie (Handvest). Dit vermoeden is weerlegbaar. Eiseressen moeten zelf aannemelijk maken dat in hun geval niet van dit vermoeden kan worden uitgegaan. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [2]
5.1.
Eiseressen hebben zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is een tekort aan opvangplekken en zelfs voor Dublinclaimanten is niet op voorhand duidelijk of er opvang beschikbaar is. Eiseressen verwijzen daartoe naar een AIDA-rapport van mei 2023 over Frankrijk (update 2022). Daaruit volgt dat de problemen met betrekking tot de opvang van vreemdelingen in Frankrijk onverminderd groot zijn. Na overdracht aan Frankrijk is dus niet duidelijk of eiseressen opvang krijgen en er geen risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarbij zijn eiseressen kwetsbaar, eiseres 2 is minderjarig en eiseres 1 is gehandicapt door hersenletsel. Ook vrezen eiseressen, in verband met de dreigende uithuwelijking van eiseres 2, voor de grote Tsjetsjeense gemeenschap in Frankrijk, waaronder met name ook een aantal familieleden van eiseressen die de uithuwelijking van eiseres 2 als een erekwestie beschouwen. In dat kader stellen eiseressen dat zij in een beschermde opvang terecht dienen te komen. De staatssecretaris heeft niet voldaan aan zijn vergewisplicht door niet bij Frankrijk te informeren of zij wel in deze beschermde opvang terecht zullen komen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, gelet op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] De Afdeling heeft in haar uitspraken ook het AIDA-rapport, update 2022, waar eiseressen naar verwijzen, meegewogen en geoordeeld dat dat rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport, update 2021. De Franse autoriteiten hebben middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiseressen in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Indien eiseressen in Frankrijk worden geconfronteerd met tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, bij de behandeling van de asielaanvragen, of anderszins, kunnen zij hierover klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiseressen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen niet aannemelijk gemaakt dat zij als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest moeten worden beschouwd. De bewijslast dat sprake is van zo’n bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdelingen. Het enkele feit dat eiseres 2 minderjarig is, is daarvoor onvoldoende. De stelling dat eiseres 1 hersenletsel heeft is niet onderbouwd evenmin als de stelling dat een uithuwelijking van eiseres 2 dreigt. Uit de niet onderbouwde verklaringen van eiseressen kunnen geen bijzondere behoeften van eiseressen worden afgeleid. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Frankrijk niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen zult kunnen krijgen. [4]
Persoonlijk omstandigheden waardoor overdracht van onevenredige hardheid getuigt
7. De staatssecretaris kan een verzoek om internationale bescherming onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van zulke omstandigheden. De rechtbank toetst dit terughoudend.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseressen niet met stukken hebben onderbouwd dat overdracht aan Frankrijk zal leiden tot onevenredige hardheid. Het gestelde hersenletsel van eiseres 1 is niet onderbouwd. Daarbij mag er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit worden gegaan dat zij in Frankrijk toegang zal hebben tot opvang en medische zorg en dat de medische zorg van een vergelijkbaar niveau is als in Nederland. Ook dat eiseressen vrezen voor de Tsjetsjeense gemeenschap in verband met de dreigende uithuwelijking van eiseres 2 is niet met stukken onderbouwd. Ook hier geldt, in verband met het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat wanneer eiseressen in Frankrijk problemen ondervinden van de zijde van de Tsjetsjeense gemeenschap, zij hierover kunnen klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiseressen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseressen ongelijk krijgen en dat zij door de staatssecretaris overgedragen mogen worden. Eiseressen krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018.
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2940 en van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304.