In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eiseressen, een moeder en haar dochter, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 14 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 11 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiseressen als hun gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiseressen hadden op 22 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. De rechtbank wijst erop dat eiseressen zelf moeten aantonen dat er redenen zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken, wat zij niet hebben gedaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft aangenomen dat eiseressen in Frankrijk toegang zullen hebben tot opvang en medische zorg.
De rechtbank benadrukt dat de bewijslast voor bijzondere kwetsbaarheid bij de eiseressen ligt en dat hun stellingen over de opvang in Frankrijk niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst ook op de mogelijkheid voor eiseressen om klachten in te dienen bij de Franse autoriteiten als zij problemen ondervinden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en wordt de overdracht aan Frankrijk toegestaan, zonder vergoeding van proceskosten voor eiseressen.