ECLI:NL:RBDHA:2024:614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23/4902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ROV-maatregel opgelegd door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 januari 2024, is het beroep van eiser tegen een ROV 2-maatregel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) gegrond verklaard. Eiser, van Syrische nationaliteit, had op 6 april 2023 een maatregel opgelegd gekregen waarbij gedurende twee weken € 12,95 van zijn leefgeld werd ingehouden. Dit besluit was genomen naar aanleiding van incidenten waarbij eiser personeel van het COa had uitgescholden en medebewoners had opgejut tegen COa-medewerkers en de politie. Eiser betwistte de motivering van de maatregel en stelde dat het bestreden besluit ondeugdelijk was.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van 6 april 2023 een motiveringsgebrek vertoonde, maar dat dit gebrek met een aanvullende motivering van 26 juni 2023 was hersteld. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd was op basis van de beschreven incidenten, maar dat de motivering van het oorspronkelijke besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de maatregel van kracht blijft. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 875,-.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij bestuursrechtelijke besluiten en de mogelijkheid voor de rechtbank om motiveringsgebreken te herstellen door aanvullende informatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/4902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2023 heeft verweerder aan eiser een ROV 2-maatregel opgelegd inhoudende dat met ingang van 6 april 2023 gedurende twee weken € 12,95 van het leefgeld wordt ingehouden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 3 mei 2023 beroep ingesteld.
Bij brief 26 juni 2023 heeft verweerder het besluit van 6 april 2023 aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een ROV 2-maatregel opgelegd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op 5 april 2023 personeel van het COa heeft uitgescholden naar aanleiding van het niet opvolgen van de huisregels.
1.1.
In de gronden van beroep 3 mei 2023 betwist eiser niet dat er een incident heeft plaatsgevonden, maar voert hij aan dat verweerder heeft verzuimd de aanleiding voor het incident te geven. Daarnaast heeft verweerder niet gezegd waar het schelden uit zou hebben bestaan.
1.2.
Bij brief van 26 juni 2023 heeft verweerder aangegeven dat de maatregel ook is gebaseerd op een tweede incident dat op 5 april 2023 heeft plaatsgevonden. Volgens verweerder heeft eiser op 5 april 2023 medebewoners van het AZC Zuidbroek opgejut tegen COa-medewerkers, de beveiliging en de politie. Toen de politie ter plaatse kwam, is eiser in opstand tegen de politie gekomen. Hij rende op de politie af, waarna de politie ingreep.
1.3.
In reactie op de aanvullende motivering van verweerder stelt eiser dat op 26 juni 2023 een nieuw besluit is genomen. Dit besluit is volgens eiser geen besluit in de zin van artikel 6;19, eerste lid, van de Awb. Met het nemen van een nieuw besluit op 26 juni 2023, heeft verweerder erkend dat het bestreden besluit van 6 april 2023 ondeugdelijk is gemotiveerd, aldus eiser. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie vooraf
2. Verweerder heeft met de brief van 26 juni 2023, zoals hij in de bij de brief van 26 juni 2023 gevoegde e-mail van 26 juni 2023 stelt en ter zitting heeft toegelicht, een aanvullend besluit genomen, omdat beide incidenten die op 5 april 2023 zijn voorgevallen aan de opgelegde maatregel ten grondslag liggen.
2.1.
De rechtbank stelt vast dat, zoals uit de formulering van de brief van 26 juni 2023 met de bijgevoegde e-mail en de ter zitting gegeven toelichting blijkt, de brief van 26 juni 2023 niet los gezien kan worden van het bestreden besluit van 6 april 2023. Het is in feite een aanvullende motivering en geen besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [1] want met de brief van 26 april 2023 wordt het besluit van 6 april 2023 niet ingetrokken, gewijzigd of vervangen. Het aanvullend besluit van 26 juni 2023 heeft geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven geroepen. Verweerder is bij de opgelegde maatregel gebleven en heeft slechts nader gemotiveerd waarom deze maatregel is opgelegd. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het bestreden besluit van 6 april 2023 een motiveringsgebrek kent dat verweerder met de brief van 26 juni 2023 heeft geprobeerd te herstellen. Gelet op dit motiveringsgebrek is de rechtbank reeds van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit van 6 juni 2023 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd moet worden. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, gelet op de aanvullende motivering in de brief van 26 juni 2023.
ROV-maatregel
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit van 6 april 2023 en de aanvullende motivering van 26 juni 2023 voldoende heeft uitgelegd welke gebeurtenissen tot de maatregel hebben geleid, welke rol eiser daarbij had en wat de gevolgen daarvan waren voor de omgeving. De feiten met betrekking tot de incidenten op 5 april 2023 zijn duidelijk beschreven in eisers bewonersdossier en er waren verschillende COa-medewerkers getuige van de incidenten. Eiser heeft de incidenten ook niet betwist.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de incidenten op 5 april 2023 de oplegging van de ROV 2-maatregel rechtvaardigen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de aanleiding voor de incidenten doet hier, wat daar ook van zij, niet aan af.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar de rechtbank komt tot de conclusie dat dit gebrek met de aanvullende motivering van 26 juni 2023 is hersteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
5. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 april 2023;
- laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht