ECLI:NL:RBDHA:2024:6147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.7529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de overdracht van een asielzoeker aan Duitsland in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, die op 9 oktober 2023 asiel heeft aangevraagd, is van mening dat Duitsland niet kan worden vertrouwd om zijn internationale verplichtingen na te komen, gezien de tekortkomingen in de asielprocedure daar. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 8 november 2023 een verzoek om terugname heeft gedaan aan Duitsland, dat op 10 november 2023 is aanvaard. Eiser verzoekt de rechtbank de overdracht aan Duitsland te verbieden, omdat hij vreest voor zijn gezondheid bij een mogelijke overdracht, gezien zijn ernstige mentale en lichamelijke aandoeningen. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting niet onmiddellijk gesloten om eiser de kans te geven zijn medische situatie nader te onderbouwen. Uiteindelijk heeft de rechtbank op 23 april 2024 het onderzoek gesloten en geoordeeld dat er geen reëel risico is op een schending van artikel 4 van het Handvest na overdracht aan Duitsland. De rechtbank concludeert dat de overdracht niet in strijd is met de Dublinverordening en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7529

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser

(gemachtigde: mr. N. Birrou),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Procesverloop

Eiser heeft op 9 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat verweerder Duitsland verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van deze aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Eiser heeft ook gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder zaaknummer NL24.7530).
De rechtbank heeft bij bericht van 26 maart 2024 beide gemachtigden verzocht om per ommegaande de medische stukken waar in het besluit naar wordt verwezen aan het dossier toe te voegen en heeft gemachtigde van eiser verzocht om actuele medische stukken aan het dossier te voegen.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen zijn medische situatie nader te onderbouwen.
De rechtbank heeft op 28 maart 2024 een bericht aan het dossier toegevoegd en medegedeeld dat de rechtbank zoals besproken en toegelicht ter zitting op uiterlijk op 1 mei 2024 uitspraak zal doen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 23 april 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 mei 2014 in Italië en op 26 juli 2016 en 17 maart 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Om die reden heeft Nederland op 8 november 2023 bij de autoriteiten van Duitsland een verzoek om terugname gedaan. De autoriteiten van Duitsland hebben dit verzoek op 10 november 2023 aanvaard, zodat op 10 november 2023 een claimakkoord tussen Nederland en Duitsland tot stand is gekomen. Verweerder wil eiser op grond van dit claimakkoord overdragen aan Duitsland. Eiser verzoekt de rechtbank de overdracht te verbieden.
2. Eiser vindt dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft er geen vertrouwen in dat Duitsland zich aan de internationale verplichtingen houdt en vindt dat er voldoende indicaties zijn dat Duitsland zich zal onttrekken aan haar verantwoordelijkheid. In Duitsland is volgens eiser sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure. Volgens eiser rust op Nederland de plicht om te garanderen dat hij bij uitzetting naar Duitsland een eerlijke asielprocedure krijgt die aan alle maatstaven van de Procedurerichtlijn voldoet, maar deze garantie ontbreekt. Eiser vindt voorts dat Nederland op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag inhoudelijk moet beoordelen. Eiser vindt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische situatie. Volgens eiser is er sprake van een situatie zoals vermeld in het arrest C.K. [1] . Er is sprake van een ernstige mentale en lichamelijke aandoening waardoor een overdracht aan Duitsland een aanzienlijke achteruitgang van zijn gezondheidstoestand zal opleveren. Verweerder heeft nagelaten de gezondheidssituatie van eiser te onderzoeken om te bezien of er sprake is van een situatie genoemd in het C.K. arrest. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijke gemotiveerd. Eiser vreest verder dat, gelet op de eerdere afwijzingen van zijn asielaanvragen, hij niet de medische hulp zal krijgen die hij nodig heeft en in die toestand zal worden uitgeleverd naar zijn land van herkomst. Verder is niet gebleken dat verweerder Duitsland heeft geïnformeerd over de medische toestand van eiser en dat hij medisch geholpen dient te worden. Eiser vreest slachtoffer te worden zoals bedoeld in artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest. In de aanvulling van de gronden van beroep van 2 januari 2024 heeft de gemachtigde van eiser bericht dat eisers gezondheidssituatie is verslechterd. Eiser is depressief, spreekt wartaal en hij heeft hartproblemen.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
4. Als uitgangspunt heeft verder te gelden dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van mag uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser na overdracht zal nakomen. Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat er in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en aan verweerder, indien hij niet onwetend kan zijn van algemene informatie over systeemfouten in de asielprocedure en opvang, om uit eigen beweging na te gaan of er indicaties bestaan om een reëel en voorzienbaar risico op schending van artikel 4 Handvest aan te nemen [2] . Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid [3] . De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd en dat er geen verdere onderzoeksplicht en motiveringsplicht op verweerder rusten.
5. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser in Duitsland na overdracht een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De enkele stelling van eiser dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure is daartoe onvoldoende. Eiser heeft zijn gestelde ervaringen in Duitsland niet nader onderbouwd en bovendien zijn in beginsel eerdere ervaringen in Duitsland alleen relevant voor zover hieruit indicaties blijken dat eiser na overdracht in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal geraken die verband houdt met systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang. Nu ook uit openbare informatie geen indicaties blijken dat in Duitsland sprake is van systeemfouten in de opvang of asielprocedure waar Dublinclaimanten na de overdracht mee worden geconfronteerd bestaat er, reeds hierom, geen aanleiding om verweerder op te dragen om nadere garanties te vragen.
6. De rechtbank overweegt voorts dat uit het arrest C.K. volgt dat ook indien geen systeemfouten in de asielprocedure of opvang bestaan, de overdracht op zichzelf een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest kan opleveren en de overdracht daarom (tijdelijk) moet worden verboden. Dit kan aan de orde zijn als de overdracht van een vreemdeling met bijzonder ernstige psychische of lichamelijke problemen een ernstige verslechtering van zijn of haar gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben, zodat er een situatie ontstaat zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Of dit zo is, moet volgens de Afdeling worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker. Als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, moet verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
7. De rechtbank heeft ter zitting uitgebreid met partijen besproken dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt niet dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening
waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiser. Partijen hebben voorafgaand aan de behandeling van het beroep stukken over de gezondheid van eiser overgelegd die zijn opgemaakt in Duitsland en dus voorafgaand aan zijn komst naar Nederland. De rechtbank heeft aan eiser uitgelegd dat om te kunnen beoordelen of de enkele overdracht aan Duitsland zodanige gevolgen heeft voor zijn gezondheid dat de overdracht (tijdelijk) moet worden verboden, eiser stukken had moeten overleggen waaruit blijkt of hij op dit moment een behandeling ondergaat
énwaaruit blijkt dat de overdracht gevolgen voor hem heeft zoals bedoeld in C.K. De rechtbank heeft hierbij expliciet uitgesproken kennis te hebben genomen van de stukken uit Duitsland en heeft ook uitgesproken op grond van de eigen waarnemingen ter zitting als leek de indruk te hebben dat eiser kampt met forse medische en psychische problematiek.
De rechtbank heeft eiser ter zitting gevraagd, omdat er geen stukken hierover zijn overgelegd en ook in de beroepsgronden hierover niets is toegelicht maar eiser wel reeds enige maanden in Nederland is, of eiser in Nederland in behandeling is voor medische problemen. Eiser heeft daarop aangegeven de dag van de zitting een afspraak te hebben met een arts, maar deze afspraak in verband met de zitting te hebben geannuleerd. De rechtbank heeft eiser daarop medegedeeld dat indien er een verzoek om aanhouding zou zijn gedaan om naar de afspraak met de arts te kunnen gaan, dit aanhoudingsverzoek zou zijn gehonoreerd.
8. De rechtbank heeft verweerder gevraagd of hij zich verzet tegen het toewijzen van een voorlopige voorziening om eiser zodoende de gelegenheid te bieden zijn actuele medische situatie nader te onderbouwen terwijl door de toewijzing van de voorziening tegelijkertijd wordt voorkomen dat de uiterste overdrachtstermijn verloopt. Verweerder heeft, na beraad tijdens een korte schorsing van het onderzoek ter zitting, aangegeven zich te verzetten tegen toewijzing van een voorlopige voorziening en aanhouding van de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft daarop eiser toegelicht, gelet op het ontbreken van gegevens over de actuele gezondheidssituatie en de gevolgen van een eventuele overdracht, geen voorlopige voorziening te kunnen treffen omdat ten tijde van het behandelen van het beroep en verzoek ter zitting het beroep geen “redelijke kans van slagen heeft”.
9. Eiser is sinds 9 oktober 2023 in Nederland maar wordt thans niet behandeld voor medische en psychische problematiek terwijl uit stukken van een Duitse arts blijkt dat eiser kampt met forse problematiek. De rechtbank sluit niet uit dat eiser dus wel behandeling nodig heeft, maar dat het eiser eenvoudigweg niet is gelukt om een behandeling te verkrijgen. Eiser heeft desgevraagd toegelicht dat eerder gemaakte afspraken ook zijn geannuleerd door overplaatsing na een andere opvanglocatie.
10. De rechtbank heeft partijen daarop medegedeeld na de behandeling van het beroep het onderzoek niet te sluiten en dit uiterlijk op 1 mei 2024 te doen. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat op deze wijze eiser in de gelegenheid wordt gesteld om zich tot een arts te wenden en te zien of een arts een behandeling geïndiceerd acht en deze behandeling op zeer korte termijn start. De rechtbank heeft verweerder toegezegd tijdig uitspraak te zullen doen, zodat door de procesbeslissing om het onderzoek niet aansluitend aan de behandeling ter zitting te sluiten, de overdrachtstermijn niet verstrijkt. Het had immers op de weg van eiser gelegen om niet te volstaan met het eerst in beroep en op verzoek van de rechtbank zonder enige toelichting overleggen van onvertaalde Duitse medische stukken. De rechtbank wil zich echter door deze tussenstap nader vergewissen of thans sprake is van ernstige medische problematiek waarvoor onmiddellijk een behandeling noodzakelijk is en uit deze behandeling aanwijzingen blijken dat de overdracht (nog) niet kan plaatsvinden. De rechtbank acht gelet op de ernst van de medische en psychische problematiek van eiser zoals die uit de stukken van de Duitse arts blijkt een tussenstap noodzakelijk alvorens uitspraak te doen over het (beroep tegen het) overdrachtsbesluit. Een zogenoemde “C.K.-situatie” kan immers een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie opleveren en het verbod op refoulement heeft een absoluut karakter en richt zich tot alle autoriteiten en dus ook tot de rechter.
11. Gemachtigde van eiser heeft na de behandeling ter zitting een uitdraai van het medische dossier van de GZA overgelegd met als enkele toelichting dat eiser wordt doorverwezen naar een specialist. Uit het dossier van de GZA blijkt dat eiser op 4 april 2024 is verwezen naar De-Kering. De rechtbank heeft gemachtigde van eiser vervolgens op 11 april 2024 door middel van plaatsing van een bericht in het dossier gevraagd of reeds een intake en onderzoek heeft plaatsgevonden bij De-Kering en of hieruit blijkt dat een behandeling is geïndiceerd. Naar aanleiding van dit bericht van de rechtbank heeft gemachtigde van eiser contact opgenomen met de GZA. Op 17 april 2024 heeft gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat eiser een afspraak heeft op 13 mei 2024 bij de GGZ en er geen verdere afspraken of doorverwijzingen zijn gepland. De rechtbank heeft gelet op dit gebrek aan voortgang waaruit blijkt dat er in ieder geval tot de 1 mei 2024 geen behandeling zal plaatsvinden en de C.K.-situatie reeds hierom niet nader zal kunnen worden onderbouwd, het onderzoek gesloten om uitspraak te doen. Verweerder zal, indien eiser daar toestemming voor geeft, de Duitse autoriteiten voorafgaand aan de overdracht op de hoogte stellen van de medische gegevens van eiser en verweerder heeft dit ook reeds medegedeeld in het bestreden besluit.
12. De rechtbank realiseert zich dat een overdracht aan Duitsland bij eiser zal leiden tot de gedachte dat hij zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst. De rechtbank heeft ter zitting met eiser besproken dat als de rechtbank zijn beroep ongegrond zou verklaren, hij nogmaals zijn asielmotieven naar voren kan brengen en de Duitse autoriteiten dit zullen beoordelen. De rechtbank heeft ook toegelicht dat uit de stukken van de Duitse arts van 18 april 2023 blijkt dat deze arts duidelijk heeft opgeschreven dat de behandeling die eiser nodig heeft in Duitsland beschikbaar is en in zijn land van herkomst waarschijnlijk niet en dat het daarom zinnig is om zich tot een advocaat te wenden om na te gaan of er een verblijfsrecht op medische gronden kan worden verkregen.
13. De rechtbank concludeert dat artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening niet aan de overdracht in de weg staat omdat eiser na overdracht niet vanwege systeemfouten in de asielprocedure of asielopvang in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie terecht zal komen en de enkele overdracht ook niet tot een dergelijke situatie zal leiden gelet op het in C.K. uiteengezette beoordelingskader. Verweerder heeft overigens deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen toepassing geeft aan zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser onverplicht inhoudelijk te behandelen. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerder toepassing moet geven aan zijn bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening uitsluitend argumenten heeft aangedragen die zien op de beoordeling of de overdracht moet worden verboden op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
14. De rechtbank zal het overdrachtsbesluit niet vernietigen zodat verweerder bevoegd is om eiser over te dragen aan Duitsland.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 april 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, inzake C.K. tegen Slovenië, 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
2.vergelijk de uitspraak van het Hof van 29 februari 2024 in procedure C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195 en de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).