ECLI:NL:RBDHA:2024:6230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.13728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, betreft het een beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen. De maatregel van bewaring werd opgelegd na zijn vrijlating uit strafrechtelijke detentie, met als argument dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende.

De rechtbank heeft op 8 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, maar dat verweerder niet had voldaan aan de informatieplicht die voortvloeit uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit. Dit gebrek leidde echter niet tot gegrondverklaring van het beroep, omdat de rechtbank oordeelde dat de belangen die met de bewaring waren gediend zwaarder wogen dan het gebrek in de informatievoorziening. Eiser was voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord en was op de hoogte van de redenen voor de maatregel.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.L. Roubos, in aanwezigheid van griffier N.F. van der Gouw. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 6 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Ben Ali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen en voortduren van de
maatregel van bewaring rechtmatig was. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en
legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1988. Eiser heeft meerdere malen een asielaanvraag ingediend, die aanvragen zijn afgewezen. Eiser heeft op 28 maart 2024 opnieuw een asielaanvraag ingediend.
3. Aan eiser is, nadat hij uit strafrechtelijke detentie kwam, de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. De maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft daarbij als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voor de opheffing ervan onrechtmatig is geweest.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder grond 4e ter zitting heeft laten vallen. Eiser heeft de overige aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden behoeven daarom geen bespreking en zijn voldoende om de maatregel te dragen.
Heeft verweerde de informatieplicht die voortvloeit uit artikel 5.3 van het Vb geschonden?
6. Eiser voert aan dat niet is voldaan aan de informatieplicht die volgt uit artikel 5.3 van het Vb door de maatregel niet schriftelijk in een taal die eiser verstaat uit te reiken. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023 [1] . De informatiebrief volstaat niet omdat de juridische en feitelijke gronden van de opgelegde maatregel hierin niet zijn opgenomen.
6.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 volgt dat verweerder bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan een vreemdeling in ieder geval schriftelijke informatie, in een taal die de vreemdeling verstaat, dient te verstrekken waarin de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden en het recht op gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Tussen partijen is niet in geschil dat de juridische en feitelijke gronden van de bewaring niet in de informatiebrief zijn opgenomen.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan alle eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb; uit het dossier blijkt niet dat eiser bij de uitreiking van de maatregel op de hoogte is gebracht van
de redenen van bewaring, te weten de juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Dit gebrek leidt niet direct tot gegrondverklaring van het beroep. In eisers geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een voor hem verstaanbare tolk in de Arabische (Algerijnse) taal en eiser ervan op de hoogte is gebracht dat verweerder van plan is hem in bewaring te stellen. Eiser is erop gewezen dat hij zich tijdens het gehoor kan laten bijstaan door een raadsman. Eiser is aldus ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan gebruik gemaakt gelet op het feit dat hij beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Er is niet gebleken dat eiser door het ontbreken van een schriftelijke vertaling van de gronden van de bewaring in zijn belangen is geschaad. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek de maatregel niet onrechtmatig maakt.
6.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het feit dat verweerder zijn werkwijze tot op heden niet heeft aangepast naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, al maakt dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt. Er moet een individuele belangenafweging worden gemaakt. Onder 6.2 heeft de rechtbank uiteengezet waarom zij meent dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. De beroepsgronden slagen niet.
Is de maatregel om een andere reden onrechtmatig?
7. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig aan eiser is opgelegd.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
8.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.