ECLI:NL:RBDHA:2024:6233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.16204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het kader van overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Iraanse nationaliteit, was in Nederland en had beroep ingesteld tegen het besluit van 12 april 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 17 april 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was in het kader van de overdracht van eiser aan Kroatië onder de Dublinverordening. Eiser had aangevoerd dat hij bij zijn gezin in het AZC Dronten wilde verblijven en dat een lichter middel voldoende zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. Eiser had bovendien verklaard geen medewerking te zullen verlenen aan de overdracht, wat de noodzaak van de maatregel versterkte.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16204

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Safai Pour. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1989 en de Iraanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is met het oog op eisers overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening [1] , omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel staan als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] staan vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Hij wil namelijk bij zijn gezin in het AZC Dronten verblijven, zodat ze gelijktijdig kunnen worden overgedragen aan Kroatië. Zijn gezin is van hem afhankelijk. Hij helpt zijn ex-vrouw met de opvoeding van de kinderen en laat het oudste kind bij hem slapen, zodat zijn ex-vrouw voldoende nachtrust kan hebben.
5. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom het toepassen van een lichter middel onvoldoende doeltreffend zal zijn om eiser terug te laten keren naar Kroatië en dat de maatregel van bewaring niet onevenredig bezwarend is. Eiser heeft namelijk verklaard geen medewerking te zullen verlenen aan de overdracht, terwijl de termijn hiervoor op 25 april a.s. verstrijkt. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling uitdrukkelijk verklaard dat hij gescheiden is. Weliswaar is eiser met zijn ex-echtgenote en hun kinderen naar Nederland gekomen en verblijft hij samen met hen in het AZC Dronten, eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn ex-echtgenote en/of hun kinderen van hem afhankelijk zijn. Daarbij is nog van belang dat eiser wisselend heeft verklaard over het feitelijk voortduren van de relatie met zijn ex-echtgenote en dat eiser – anders dan zijn echtgenote – niet is opgekomen tegen de beslissing van verweerder dat zij hun beroep tegen het overdrachtsbesluit niet in Nederland mogen afwachten.
6. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Artikel 5.3, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vw)
3.Artikel 5.3, vierde lid, van het Vb.