ECLI:NL:RBDHA:2024:6239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.13350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Syrische eiser met internationale bescherming in Zweden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld die zijn asielaanvraag betwist. De eiser, die op 21 februari 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 11 april 2024, maar de eiser en zijn gemachtigde verschijnen niet. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard, waarbij de staatssecretaris aanvoert dat de eiser al internationale bescherming geniet in Zweden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de eiser een zodanige band met Zweden heeft dat het redelijk is om naar dat land terug te keren. De eiser betwist deze band en voert aan dat hij door de Zweedse autoriteiten in zijn rechten is geschaad, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de Zweedse autoriteiten is benadeeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13350

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 21 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 20 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer: NL24.13351) op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Aan het bestreden besluit heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat eiser al internationale bescherming heeft in Zweden en dat het volgens hem redelijk is voor eiser om naar Zweden terug te keren.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat zijn familie in Nederland verblijft en hij bij hen wenst te verblijven. Eiser betwist dat hij een (sterke) band met Zweden heeft. Hiertoe voert eiser aan dat hij door Zweden in zijn rechten is geschaad omdat zijn aanvraag voor gezinshereniging daar ten onrechte is afgewezen. Eiser geen enkel vertrouwen meer in het Zweedse rechtssysteem. Verder voert eiser aan dat ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen dat hij niet heeft geklaagd bij de hogere Zweedse autoriteiten. Eiser was destijds minderjarig en daarnaast heeft een advocaat in Zweden hem geadviseerd geen rechtsmiddel aan te wenden tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor gezinshereniging. Eiser meent dat hij in Zweden alles heeft gedaan wat van hem, als minderjarige, kon worden verwacht om met zijn gezin herenigd te worden.
Oordeel rechtbank
5. Niet in geschil is dat eiser in Zweden internationale bescherming geniet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, sprake is van een zodanige band met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan, zoals bedoeld in artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). [1]
5.1.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 18 juli 2023 geoordeeld dat deze lijn, gelet op de tekst van artikel 3.106a van het Vb 2000 enige nuancering behoeft in die zin dat alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken bij de vraag of sprake is van een zodanige band met het betrokken land dat het redelijk is dat de vreemdeling naar dat land gaat. Het uitgangspunt dat een zodanige band met het land in beginsel aanwezig geacht mag worden als de vreemdeling in de lidstaat internationale bescherming geniet is één van die relevante feiten en omstandigheden. Ook andere omstandigheden, waaronder de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf, zijn daarbij relevant. De rechtbank vindt steun voor deze uitleg in de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2023. [2]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Zweden dat het voor hem redelijk is om naar dat land te gaan. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat alle relevante feiten en omstandigheden in samenhang zijn bezien en beoordeeld en is gemotiveerd ingegaan op de omstandigheden die door eiser naar voren zijn gebracht. De staatssecretaris heeft hierbij terecht betrokken dat eiser acht jaar lang in Zweden heeft gewoond, dat hij daar een verblijfsvergunning heeft gekregen en het hem is gelukt om werk en een woning te vinden. Verder heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de Zweedse autoriteiten in zijn rechten is geschaad omdat zijn aanvraag tot gezinshereniging is afgewezen. Eiser heeft geen onderbouwing overgelegd waaruit dit zou blijken. Het enkele feit dat de Zweedse autoriteiten voorwaarden hebben gesteld aan zijn aanvraag voor gezinshereniging maakt niet dat hier sprake van is. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser wordt verwacht dat hij bescherming inroept bij de Zweedse autoriteiten voor de gestelde problemen aldaar. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Zweedse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn toenmalige minderjarigheid in de weg heeft gestaan aan het inroepen van hulp. Dat eiser door een advocaat in Zweden is geadviseerd om geen rechtsmiddel aan te wenden tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot gezinshereniging, maakt niet dat deze mogelijkheid niet bestond of dat hij niet in staat was om een rechtsmiddel aan te wenden.
5.3.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Desondanks acht de rechtbank het begrijpelijk dat eiser bij zijn familie in Nederland wil verblijven. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij een Zweeds paspoort heeft aangevraagd en hij nog in afwachting is van de verstrekking daarvan. [3] Zoals de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting heeft bevestigd, zal dit voor eiser de kortste weg zijn om bij zijn familie in Nederland te kunnen verblijven.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend gemaakt is. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019.442 en van 31 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1270.
3.Zie pagina 7 van het gehoor bescherming EU, d.d. 15 maart 2024.