ECLI:NL:RBDHA:2024:6248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/1649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingebrekestelling en besluitvorming inzake verzoek om inzage in politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2024, in de zaak tussen eiseres en de korpschef van de Nationale Politie, wordt het beroep van eiseres tegen de brief van verweerder van 27 januari 2023 beoordeeld. Eiseres had op 5 september 2022 verzocht om inzage in haar persoonsgegevens die door de politie werden verwerkt. Na een ingebrekestelling op 7 november 2022, waarin eiseres stelde dat er niet tijdig op haar verzoek was beslist, heeft verweerder op 17 oktober 2022 een besluit genomen, maar dit werd pas later aan eiseres gecommuniceerd. De rechtbank oordeelt dat de brief van 8 december 2022, waarin verweerder stelt dat het verzoek is afgehandeld, wel degelijk een besluit is. De rechtbank concludeert dat verweerder eiseres ontvankelijk had moeten verklaren in haar bezwaar tegen dit besluit en dat het bezwaar ongegrond had moeten worden verklaard. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en verklaart het beroep gegrond voor zover het gaat om de niet-ontvankelijkheid van eiseres. Tevens wordt het bestreden besluit vernietigd en wordt vastgesteld dat het bezwaar van eiseres ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van proceskosten, aangezien eiseres geen te respecteren belang had bij het indienen van bezwaar en beroep, gezien het feit dat er al een besluit was genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: F. Klunne (MKB Juristen)),
en

de korpschef van de Nationale Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W.M.P. Dijkers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de brief van verweerder van 27 januari 2023.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 5 september 2022 (door verweerder ontvangen op 12 september 2022) op grond van de Wet politiegegevens verzocht om inzage in de persoonsgegevens die de politie van haar verwerkt. Op 7 november 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder volgens haar niet tijdig een besluit had genomen op haar inzageverzoek van 5 september 2022.
3. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 8 november 2022 [1] ontvangen en diezelfde dag telefonisch aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat op 17 oktober 2022 al een besluit is genomen en aan eiseres op 17 en 20 oktober 2022 aangetekend is toegezonden. Op 10 november 2022 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres de track en trace informatie van de verzending toegestuurd. De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens per e-mail van 1 december 2022 aan verweerder meegedeeld: “
Naar aanleiding van uw onderstaande e-mail en ons telefonisch onderhoud. Bevestig ik hierbij dat de beslissing ondertussen binnen de twee weken termijn is ontvangen en de ingebrekestelling hierbij ingetrokken c.q. het overbodig is, om deze verder nog schriftelijk af te handelen”. Diezelfde dag laat de gemachtigde aan verweerder weten dat eiseres toch een officiële afhandeling wil.
4. Verweerder heeft aan dat verzoek voldaan en bij brief van 8 december 2022 geantwoord dat het verzoek om inzage van eiseres is afgehandeld binnen de wettelijke termijnen van de Wet politiegegevens en dat verweerder het verzoek met het toezenden van het besluit aan eiseres als afgedaan beschouwt en de ingebrekestelling niet ontvankelijk acht. Eiseres heeft hiertegen op 18 januari 2023 een pro forma bezwaarschrift ingediend en verzocht om een redelijke termijn op te leggen voor de aanvulling van het bezwaar. Verweerder heeft eiseres per brief van 27 januari 2023 meegedeeld dat de brief van
8 december 2022 geen besluit is en dat hiertegen geen bezwaar of beroep open staat en dat daarom aan het verzoek tot het stellen van een termijn niet zal worden voldaan. Eiseres heeft hiertegen op 27 februari 2023 beroep ingesteld.
5. Eiseres heeft tegen het – in rechtsoverweging 3 genoemde – besluit van 17 oktober 2022 ook bezwaar en beroep ingesteld. In die procedure met kenmerk SGR 22/7607 is op
16 november 2023 door de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan [2] .
Wat vindt eiseres in beroep?
6. Volgens eiseres voldoet de brief van 29 januari 2023 (
de rechtbank begrijpt:27 januari 2023) niet aan het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres betoogt verder dat onduidelijk is of verweerder het bezwaar niet ontvankelijk heeft verklaard waardoor o.a. het hoorrecht is geschonden of dat er tegen een dwangsombesluit geen bezwaar kan worden ingesteld of nog iets anders.
Wat vindt verweerder in beroep?
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brieven van 8 december 2022 en 27 januari 2023 geen besluiten zijn en dat hier geen bezwaar en beroep tegen open staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. In de kern betreft het geschil tussen partijen een beroep niet tijdig beslissen.
9. In de brief van 8 december 2022 heeft verweerder aangegeven dat op 17 oktober 2022 al een besluit is genomen en aan eiseres is toegezonden en dat verweerder de ingebrekestelling daarom niet ontvankelijk acht. De gemachtigde van eiseres heeft per
e-mail van 1 december 2022 erkend dat al een besluit is genomen maar liet dezelfde dag weten dat zijn cliënte toch een schriftelijke afhandeling wilde. Verweerder heeft aan dit verzoek voldaan met de brief van 8 december 2022.
10. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 8 december 2022 wel een besluit is omdat daaruit volgt dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat geen dwangsom is verschuldigd vanwege het feit dat al op 17 oktober 2022 - en dus vóór de ontvangst van de ingebrekestelling op 8 november 2022 - een besluit is genomen [3] . De brief behelst in zoverre een publiekrechtelijke rechtshandeling en is dus een besluit. Verweerder had eiseres daarom bij besluit 27 januari 2022 wel ontvankelijk in haar bezwaar moeten verklaren en - omdat er op 17 oktober 2022 al een besluit was genomen - het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 december 2022 ongegrond moeten verklaren. In zoverre is het beroep gegrond.
11. Omdat de gegrondheid van het beroep enkel berust op het gegeven dat verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond had moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk, zal de rechtbank op hierna te melden wijze zelf in de zaak voorzien.
12. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding voor toekenning van proceskosten en eiseres kan ook geen aanspraak maken op vergoeding van het griffierecht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Gelet op de inhoud van de schriftelijke reactie van de gemachtigde van eiseres van 1 december 2022 moet het voor eiseres duidelijk zijn geweest dat het indienen van bezwaar en beroep voor eiseres geen te respecteren belang meer zou dienen. Eiseres wist immers op het moment van het instellen van het beroep dat zij geen aanspraak op een dwangsom kon maken omdat er al een besluit was genomen op het moment dat verweerder de ingebrekestelling ontving. Eiseres heeft ook niet aangevoerd dat dit wel zo is. Zij had bij het instellen van het beroep geen te respecteren belang. Eiseres heeft daarmee misbruik van haar bezwaar- en procesrecht gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het niet ontvankelijk verklaren van eiseres;
  • vernietigt het bestreden besluit van 27 januari 2023 voor zover eiseres daarin niet ontvankelijk is verklaard;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • bepaalt dat eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar tegen het besluit van 8 december 2022 en verklaart dat dit bezwaar ongegrond is.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter-plaatsvervanger, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
griffier
de rechter-plaatsvervanger is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vanaf de datum van ontvangst gaat de termijn van de ingebrekestelling lopen, zie artikel 7:14 lid 3 Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:409.