ECLI:NL:RBDHA:2024:6299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
NL24.15773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit claimt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is verweerder in deze procedure. Eiser heeft op 30 december 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten op 17 april 2024, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden, omdat de rechtbank zich voldoende voorgelicht achtte op basis van het digitale dossier. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet van plan is om mee te werken aan zijn uitzetting en dat hij zich non-coöperatief zal opstellen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en er geen zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15773

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 30 december 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 17 april 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. [2] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring rechtmatig is vanaf het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste beroep op 21 maart 2024.
4. Als een beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond is verklaard, kan de rechtbank in een vervolgberoep tegen het voortduren van de maatregel zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. [3] Gelet op de inhoud van het digitale dossier acht de rechtbank zich in dit geval voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. Dat eiser nog niet door een rechter is gehoord maakt dat niet anders. De gemachtigde van eiser heeft immers toestemming gegeven om het eerste beroep tegen de maatregel van bewaring schriftelijk te behandelen. Het uitgangspunt is dat een gemachtigde handelt namens eiser bij het instellen van een beroep en het afzien van een behandeling ter zitting. De rechtbank ziet daarom geen reden voor een mondelinge behandeling van het vervolgberoep.
5. Eiser wijst op het verslag van het vertrekgesprek van 25 maart 2024. Het gebruik van ‘mijn strafzaken’ suggereert volgens eiser dat hij een verdachte in de zin van artikel 27 van het wetboek van Strafvordering is. Hij is echter een slachtoffer. Dat hij tijdens dit vertrekgesprek geen redenen heeft aangedragen waarom de maatregel niet langer voort mag duren, heeft dan ook een onjuiste juridische grondslag. De verrichte belangenafweging is ook onrechtmatig. Verder stelt eiser dat hij tijdens een fysieke presentatie in persoon zichzelf zal verbergen met een deken of laken, en in de toekomst zal hij dit passieve verzet tegen een (gedwongen) uitzetting volharden. Hij heeft daartoe een artikel van de Telegraaf van 28 juni 2023 overgelegd, waarin staat dat sommige Marokkaanse migranten hun uitzetting frustreren door hun gezicht te verbergen tijdens de identiteitscontrole. Eiser stelt dat verweerder een dergelijk deken of laken niet tegen zijn wil mag wegtrekken. Zijn medewerking is vereist en volgens eiser is gedurende de detentie genoegzaam duidelijk geworden dat hij niet van plan is om deze te verlenen. Eiser meent dan ook dat uitzetting niet mogelijk is, waardoor de grondslag voor de inbewaringstelling is vervallen. Tot slot ontkent eiser de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij stelt Algerijns te zijn.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het voortduren van de bewaring niet op onjuiste juridische grondslag plaatsvindt. Dat in het vertrekgesprek aan eiser is medegedeeld dat het gesprek niet gaat over zijn strafzaken, betekent niet dat eiser wordt gezien als verdachte en om die reden in bewaring is gesteld. De regievoerder probeerde eiser enkel duidelijk te maken dat hij niets kan met eisers klachten rondom de eventuele strafzaken waar eiser (al dan niet als slachtoffer) bij betrokken is. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de gemaakte belangenafweging onrechtmatig is.
7. Eisers mededeling dat hij zich non-coöperatief zal opstellen bij een presentatie en de verdere uitzetting, leidt niet tot de conclusie dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Gelet op het feit dat op eiser een plicht rust om in het kader van zijn terugkeer zijn volledige en actieve medewerking te verlenen, is de rechtbank van oordeel dat eventuele vertraging in het proces door zijn passieve houding voor rekening en risico van eiser zelf is.
8. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft overigens bij uitspraak van 29 januari 2024 geoordeeld dat verweerder zich terecht richt op uitzetting naar Marokko, omdat eiser niet heeft onderbouwd de Algerijnse nationaliteit te hebben. Tot op heden is op geen enkele wijze gebleken dat eiser mogelijk de Algerijnse nationaliteit heeft. Voor zover eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is, geldt dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [4] Dit is ook zo in gevallen waar de vreemdeling niet bereid is zijn medewerking te verlenen. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld om anders te oordelen. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat voor hem persoonlijk zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
9. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 januari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:1131), 6 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:3218) en 21 maart 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:4270).
3.Artikel 96, eerste lid, van de Vw.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) en 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033).