ECLI:NL:RBDHA:2024:6352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
NL24.14644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring ex artikel 59 Vreemdelingenwet 2000

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 28 maart 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is de staatssecretaris gevraagd om nadere informatie over het tijdstip van ondertekening van de maatregel, welke informatie op 15 april 2024 is verstrekt. De rechtbank heeft op 18 april 2024 het onderzoek gesloten na kennisname van de reactie van de eiser op de nadere toelichting.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks enkele gebreken in de maatregel. De staatssecretaris had voldoende gronden om de maatregel op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van de eiser en dat er zicht op uitzetting naar Marokko is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over het tijdstip van ondertekening van de maatregel van bewaring. De nadere toelichting is door de rechtbank ontvangen op 15 april 2024. Eiser heeft op 18 april 2024 op deze nadere toelichting gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek, na kennisname van de reactie van eiser, op 18 april 2024 gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geworden nu de vorige maatregel bij uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats onrechtmatig is bevonden, aangezien de omzetting van de grondslag van de maatregel een dag te laat heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat de onrechtmatigheid van de vorige maatregel doorwerkt in de onderhavige maatregel.
4.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de eerdere bewaringsmaatregel op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw te lang heeft voortgeduurd op die grondslag en door deze rechtbank ten dele onrechtmatig is bevonden. Eiser heeft één dag onrechtmatig in bewaring gezeten. Uit vaste afdelingsjurisprudentie blijkt dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel doorwerkt als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld. [1]
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat hiervan in dit geval geen sprake is. Eiser heeft namelijk een relatief korte periode in bewaring gezeten op grond van een verkeerde grondslag, is hiervoor gecompenseerd en een juiste grondslag voor bewaring was wel degelijk aanwezig. Daarbij is voor de rechtbank van belang dat, zoals blijkt uit deze uitspraak, zich geen andere onregelmatigheden bij de inbewaringstelling voordoen.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt dat hij het terugkeerbesluit niet heeft ontvangen en dat het terugkeerbesluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is. Eiser stelt dat de staatssecretaris wist dat hij met onbekende bestemming (MOB) vertrokken was op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit en dat het terugkeerbesluit daarom niet naar zijn oude adres gestuurd had mogen worden. Eiser stelt dat de staatssecretaris, volgens zijn eigen beleid, het terugkeerbesluit ergens ter inzage moet leggen en dat het inreisverbod moet worden geplaatst in de Staatscourant. Eiser stelt voorts dat er sprake is van een opeenstapeling van gebreken in de maatregel die maakt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit wel degelijk rechtsgeldig is en dat het terugkeerbesluit op juiste wijze is bekendgemaakt. De staatssecretaris stelt dat het terugkeerbesluit, zoals de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft, naar het laatst bekende adres van eiser is gestuurd en ter inzage is gelegd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. De rechtbank is van oordeel dat het terugkeerbesluit rechtsgeldig en op juiste wijze is bekendgemaakt.
5.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4a, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft immers geen geldige grensoverschrijdingsdocumenten en heeft verklaard deze nooit te hebben gehad omdat hij op twaalf jarige leeftijd Marokko heeft verlaten (3a), eiser is meermaals MOB gemeld, laatstelijk op 20 maart 2023 (3b) en eiser heeft op 14 juli 2023 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen (3c). Eiser heeft zich niet gehouden aan de voorschriften uit artikel 4.39 en 4.21 van het Vb (4a), eiser heeft geen vaste woon-of verblijfplaats (4c) en eiser heeft verklaard over onvoldoende middelen van bestaan te beschikken (4d). De staatssecretaris heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat van een opeenstapeling van gebreken, zoals eiser stelt, geen sprake is. De rechtbank overweegt dat grond 3d niet is aangekruist in de maatregel, maar dat deze grond eiser ook niet wordt tegengeworpen. Voorts overweegt de rechtbank dat er onder het kopje ‘zicht op uitzetting’ in de maatregel, zoals de staatssecretaris ook ter zitting heeft erkend, een foutief kruis is gezet bij de afweging of eiser in het bezit is van identificerende documenten. Dit enkele gebrek, maakt volgens de rechtbank niet dat kan worden gesproken van een opeenstapeling van gebreken die de maatregel van bewaring onrechtmatig maken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Marokko, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris verder de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij en dat eiser zich met medische problemen kan wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting naar Marokko niet ontbreekt. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat er op 8 april natte dacty (vingerafdrukken) bij eiser zijn afgenomen, die noodzakelijk zijn voor de laissez-passer (lp) aanvraag bij de autoriteiten van Marokko. De rechtbank overweegt voorts dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat de lp-aanvraag op de zittingsdag (12 april 2024) naar de autoriteiten van Marokko werd verzonden. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. De rechtbank overweegt verder dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:747). De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353, r.o. 7.2.