ECLI:NL:RBDHA:2024:6516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
SGR 23/770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de geldigheid van de gemeentelijke verordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde I.N.D.J. Rissema, en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd op 22 oktober 2022, omdat haar auto zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 69,40, bestaande uit € 2,80 aan parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd afgewezen, hoewel er een ambtshalve vermindering van € 0,10 werd verleend.

Tijdens de zitting op 3 april 2024 is eiseres niet verschenen, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. I Specker. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de kosten die aan eiseres in rekening waren gebracht niet hoger waren dan toegestaan volgens de Gemeentewet en het Besluit. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiseres, dat de gemeentelijke verordening onverbindend zou zijn, niet slaagde. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de bevoegdheid had om de naheffingsaanslag te verlagen in de uitspraak op bezwaar.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/770

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 20 december 2022 op het bezwaar van eiseres tegen opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2024.
Eiseres en gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I Specker en [naam] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 22 oktober 2022 om 10:46 uur stond de auto van eiseres geparkeerd aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] (de parkeerlocatie). De parkeerlocatie is door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een plaats waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens een controle op voormeld tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond. Naar aanleiding hiervan is aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 69,40, bestaande uit € 2,80 aan parkeerbelasting en € 66,60 aan kosten van de naheffing. Het door eiseres ingediende bezwaar is afgewezen maar in de uitspraak op bezwaar is wel een ambtshalve vermindering verleend van € 0,10 vanwege het toegestane wettelijke maximum van de in rekening te brengen kosten van € 66,50.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. De rechtbank stelt voorop dat aan eiseres niet meer kosten in rekening zijn gebracht dan is toegestaan ingevolge artikel 234 van de Gemeentewet in samenhang met het Besluit. Dat in de Verordening ten onrechte een bedrag van € 66,60 in plaats van € 66,50 staat, bekent niet dat de naheffingsaanslag om die reden alsnog moet worden vernietigd. De beroepsgrond van eiseres dat de Verordening onverbindend is, slaagt niet. Anders dan eiseres stelt, stond het de heffingsambtenaar vrij om over te gaan tot een verlaging van de naheffingsaanslag in de uitspraak op bezwaar.
5. Dat het maximumbedrag aan kosten pas op 13 september 2021 in de Staatscourant is gepubliceerd, heeft niet tot gevolg dat de Verordening op dit punt in strijd is met artikel 3, tweede lid, van het Besluit en om die reden onverbindend zou zijn Uit de tekst van laatstgenoemde bepaling noch uit de nota van toelichting bij de wijziging (Staatsblad 1998, 696) is af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend wordt gemaakt. Gelet op de nota van toelichting is de mogelijkheid om de naheffingskosten te wijzigen bedoeld om gemeenten kostendekkend te kunnen laten werken. Anders dan eiseres betoogt, is de hiervoor bedoelde bekendmakingsdatum uitsluitend bedoeld om gemeenten de gelegenheid te geven het kostenbedrag in hun verordening voor het daaropvolgende kalenderjaar tijdig aan te passen aan het bedrag dat bij het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting maximaal voor de kosten daarvan in rekening mag worden gebracht (zie ECLI:NL:GHDHA:2023:2043). Ook deze beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).