ECLI:NL:RBDHA:2024:6621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.1743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van verblijfsrecht op basis van afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiser, een Nigeriaanse man, een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER om bij zijn stiefdochter in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn stiefdochter dat deze genoodzaakt zou zijn om Nederland te verlaten als aan eiser geen verblijfsrecht wordt verleend. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 behandeld en heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan die van de staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken op zich neemt en dat de juridische vader van de stiefdochter geen verantwoordelijkheid neemt voor haar opvoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om het gezinsleven te beschermen, terwijl het bestaan van een beschermwaardig gezinsleven al was aangenomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1743

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.J. Muijlkens).

Procesverloop

Eiser heeft op 12 januari 2022 een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf bij zijn stiefdochter. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 november 2022 (het primaire besluit) afgewezen.
Met het besluit van 21 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 in Breda op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.E. Hynd als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat voldaan is aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een afgeleid verblijfsrecht voor verblijf bij zijn Nederlandse stiefdochter, [Naam 2], geboortedatum [Geboortedatum 2], op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [1] Verweerder heeft het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat [Naam 2] genoodzaakt zou zijn om Nederland te verlaten indien aan eiser geen verblijfsrecht zou worden verleend. Aan deze voorwaarde, genoemd in paragraaf B10/2.2, onder d, van de Vc, [2] is niet voldaan. Daarbij acht verweerder van belang dat eiser niet de juridische ouder van [Naam 2] is en niet het gezag heeft. Hij heeft dus geen wettelijke zorgplicht voor [Naam 2]. Dat eiser wel de zorgtaken op zich neemt, doet daar niet aan af. Hoewel eiser [Naam 2] en de rest van het gezin financieel onderhoudt, is niet gebleken dat de moeder van [Naam 2] de financiële verantwoordelijkheid niet op zich kan nemen. Daarbij komt dat de biologische vader ook de juridische vader is en dus de verantwoordelijkheid heeft. Uit ambtshalve informatie is gebleken dat de vader nog steeds in Nederland verblijft. Hij wordt daarom in staat geacht om aan zijn wettelijke verplichtingen te voldoen. Niet is gebleken dat de aanwezigheid van eiser essentieel is voor de ontwikkeling van [Naam 2]. Bovendien heeft eiser verklaard dat [Naam 2] niet mee zal gaan naar Nigeria als hij geen verblijfsrecht krijgt. Gelet op de afwijzing wordt ambtshalve beoordeeld of eiser een verblijfsrecht kan verkrijgen op grond van artikel 8 van het EVRM. [3] Verweerder neemt aan dat sprake is van familieleven tussen eiser, zijn biologische dochter [Naam 3], zijn stiefkinderen [Naam 4] en [Naam 2] en de moeder van alle drie de kinderen. De belangenafweging valt echter in het nadeel van eiser uit. Eiser heeft nooit eerder rechtmatig verblijf gehad en het komt daarom voor risico van eiser dat hij gezinsleven is gestart. Hoewel eiser wel kan voorzien in het onderhoud van het gezin, kan eiser wel een beroep doen op de gezondheidszorg en infrastructuur en weegt het economisch belang ook mee. Daarnaast kan het gezinsleven worden uitgeoefend in Italië, waar eiser een asielaanvraag heeft ingediend en hij heeft dus een zekere binding met Italië en er zijn geen objectieve belemmeringen om daar gezinsleven uit te oefenen. Het belang van de kinderen is dat zij zich begeven in een stabiele omgeving en opgroeien met de beide ouders. Daarnaast hebben zij sterke banden met Nederland. Echter is niet gebleken dat de kinderen in hun ontwikkeling zullen worden bedreigd door een verhuizing naar Italië. De stiefkinderen zullen moeten wennen, maar van eiser en hun moeder mag worden verwacht dat zij de kinderen hierbij zullen kunnen begeleiden. Daarnaast hebben beide stiefkinderen geen contact met hun vaders. [Naam 3] heeft minder sterke banden met Nederland en zal zich makkelijker kunnen aanpassen, gelet op haar jonge leeftijd.
3. Eiser voert aan dat verweerder de afhankelijkheidsverhouding had moeten beoordelen in het licht van de zorgtaken die eiser verricht. Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling [4] van 16 mei 2023 [5] en het informatiebericht IB 2023/31 van verweerder. Daarnaast is de verblijfplaats van de biologische en juridische vader onbekend en is het niet mogelijk om zijn medewerking te krijgen om de juridische band tussen eiser en [Naam 2] te laten ontstaan. Bovendien is een juridische band niet noodzakelijk voor het ontstaan van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat [Naam 2] gedwongen zou worden de unie te verlaten. Eiser heeft aangetoond meer dan marginale zorgtaken te vervullen en duidelijk is dat de juridische ouder op geen enkele manier invulling geeft aan zijn verplichtingen. Daarnaast is eiser wel betrokken bij beslissingen over [Naam 2] en is er een affectieve relatie. Het gezin is bovendien financieel afhankelijk van eiser. Gelet op het arrest XU en QP [6] is een weerlegbaar vermoeden van een afhankelijkheidsverhouding ontstaan. Daarmee wordt voldaan aan alle vereisten van paragraaf B10/2.2 van de Vc. Tot slot voert eiser aan dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel moet uitvallen, omdat het gezinsleven is aangenomen, gezinsleven in Nigeria of Italië niet mogelijk is en de belangen van de kinderen verblijf van eiser in Nederland rechtvaardigen, terwijl het economische belang van verweerder niet in het geding is.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het geschil ziet op de vraag of is voldaan aan de voorwaarde genoemd in paragraaf B10/2.2, onderdeel d, van de Vc, omdat eiser niet de juridische vader is van, en niet het gezag heeft over, [Naam 2]. Daarnaast is in geschil of de belangenafweging bij de beoordeling of eiser in aanmerking komt voor verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiser is uitgevallen.
Chavez-Vilchez
5. Uit het arrest XU en QP volgt dat wanneer de minderjarige unieburger duurzaam samenwoont met zijn twee ouders, van wie een derdelander is, en het gezag over dit kind en de wettelijke, affectieve en financiële last dagelijks door hen worden gedeeld, op weerlegbare wijze kan worden vermoed dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding.
6. Hoewel vaststaat dat eiser niet de wettelijke verantwoordelijkheid heeft, is wel voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser deel uitmaakt van het gezin sinds [Naam 2] (geboortedatum [Geboortedatum 2]) drie jaar oud is en meer dan marginale zorg- en opvoedtaken op zich neemt. Verweerder heeft dit ook niet (meer) bestreden. Verder wordt in aanmerking genomen dat de verblijfplaats van de biologische vader onbekend is en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de opvoeding van en zorg voor [Naam 2]. Verweerder heeft ter zitting geen informatie kunnen verschaffen over de verblijfplaats van de vader van [Naam 2], hoewel volgens het bestreden besluit bij verweerder ambtshalve bekend is dat de vader in Nederland verblijft. Bovendien heeft de moeder van [Naam 2] het eenhoofdig gezag. Verder heeft verweerder niet bestreden dat eiser momenteel de financiële last draagt en dat hij een affectieve relatie heeft met zijn stiefdochter. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er geen weerlegbaar vermoeden is dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in het arrest XU en QP en dat het vertrek van eiser geen risico oplevert voor het evenwicht van [Naam 2], mede gelet op haar jonge leeftijd. Daarbij komt dat verweerder de afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en [Naam 2] moet beoordelen in het licht van de zorgtaken die worden verricht door eiser. [7] Eiser heeft dat terecht aangevoerd. Nu verweerder ook heeft aangenomen dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht, moet eerder worden aangenomen dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding, als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez, zoals ook is weergegeven in paragraaf B10/2.2, onderdeel d, van de Vc. Ook in dit opzicht is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
Artikel 8 van het EVRM
7. In het bestreden besluit is overwogen dat, omdat het gaat om een eerste toelating er geen sprake is van inmenging in het gezinsleven en er dus sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Ten onrechte wordt echter de eis gesteld dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft immers het bestaan van een beschermwaardig gezinsleven aangenomen. Dat betekent dat meer gewicht moet worden toegekend aan de door eiser aangevoerde belangen dan verweerder heeft gedaan. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij in staat is het gezin financieel te onderhouden en dat de vaders van de stiefkinderen niet in beeld zijn. Daarbij komt dat eiser naast de stiefkinderen ook een eigen biologisch kind heeft met de moeder van zijn stiefkinderen en de stiefkinderen een sterke band hebben met Nederland. Gelet op deze omstandigheden is onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van verweerder zwaarder wegen.
Slotsom
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is ondeugdelijk gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. [8] Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt.
9. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt nu namelijk op de weg van verweerder om alsnog een deugdelijke beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie en de belangenafweging te maken met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 december 2023;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak;
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750
(duizendzevenhonderdvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de EU (Hof) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Arrest van het Hof van 5 mei 2022, ECLI:EU:C:2022:354.
7.In deze zin ook de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1962, rechtsoverweging 4.
8.Algemene wet bestuursrecht.