ECLI:NL:RBDHA:2024:6678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Noord-Macedonische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 april 2024 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de vreemdelingenwetgeving en dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had geen medische omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend maakten en de staatssecretaris had voldoende voortvarend gehandeld in de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17017

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Noord-Macedonische nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser met kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond), van de Vw 2000. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw 2000, met name omdat er sprake is van een risico op onttrekking (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [1]
Gronden
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden 4b en 4c daarom onbesproken.
4.1.
Eiser heeft immers niet voldaan aan de voor hem geldende verplichting zoals neergelegd in artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit en zich daarmee aan het toezicht op de vreemdelingen onttrokken (3b). Ook heeft eiser op 26 oktober 2023 een terugkeerbesluit met een inreisverbod voor twee jaar ontvangen om Nederland per direct te verlaten en heeft hij hieraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of geldende termijn gevolg gegeven (3c). De stelling dat eiser geen gevolg kon geven aan het terugkeerbesluit omdat hij daarmee in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 EVRM wordt door de rechtbank niet gevolgd. Indien dit het geval is had eiser tegen het betreffende besluit op moeten komen en dit standpunt vormt voor de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat grond 3c niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd.
4.2.
Betreffende lichte grond 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd nu eiser te kennen heeft gegeven niet te beschikken over middelen van bestaan (4d). De staatssecretaris heeft voor deze grond ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd en dat eiser stelt dat het niet voldoen aan de door de staatssecretaris gewenste inkomensnorm niet heeft geleid voor (strafrechtelijke) overlast doet hier dan ook niet aan af. In samenhang met de andere gronden kan deze grond de maatregel dragen.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. [2] Daarbij is onder meer van belang dat de staatssecretaris het familieleven van eiser voldoende bij het opleggen van de maatregel heeft betrokken en dat de enkele stelling van eiser dat hij beschikbaar is op of via het adres van zijn vriendin onvoldoende is om aan te nemen dat het opleggen van een lichter middel leidt tot het gewenste resultaat.
Voortvarendheid
6. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [3] De staatssecretaris heeft op dag 1 een verzoek om een aanvullend identiteitsonderzoek gedaan. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de asielaanvraag van eiser.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.