In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Noord-Macedonische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 april 2024 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de vreemdelingenwetgeving en dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had geen medische omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend maakten en de staatssecretaris had voldoende voortvarend gehandeld in de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.