ECLI:NL:RBDHA:2024:6687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
AWB 24/6641 en NL24.16174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van het COa

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen op basis van gedragingen die als zeer impactvol werden gekwalificeerd. Eiser heeft meerdere incidenten vertoond, waaronder agressief gedrag en brandstichting, wat leidde tot de beslissing van het COa om hem in de HTL te plaatsen. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn psychische problematiek niet voldoende is meegewogen en dat de omstandigheden binnen de HTL onrechtmatig zijn. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank oordeelt dat het COa terecht heeft besloten tot plaatsing in de HTL en dat de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig is. De rechtbank concludeert dat er geen disproportioneel geweld is toegepast door medewerkers van de HTL en dat de medische situatie van eiser voldoende is meegewogen. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/6641 en NL24.16174

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M Weerman)

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 25 maart 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/6641. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.16174.
Het COa en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris en het COa hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 25 maart 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 10 februari 2024 bij het COa en sinds 16 maart 2024 in de VTL-locatie. Tijdens dit verblijf is eiser meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser eigendommen van het COa vernield, heeft hij een conflict gehad met zijn kamergenoot en heeft hij een medebewoner mishandeld. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen, onder andere, een correctiegesprek met eiser gevoerd en met hem gesproken over zijn welzijn. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 23 maart 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser agressief is geweest jegens een medebewoner en jegens COa-personeel. Eiser heeft daarbij eveneens brand gesticht in zijn kamer. Deze gedragingen zijn door het COa aangemerkt als gedragingen met een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen, heeft het COa besloten om eiser in de HTL te plaatsen.
1.3.
Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 25 maart 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
2. Eiser stelt dat hij zich niet kan vinden in de door het COa opgestelde beschrijving van de desbetreffende dag. Eiser ontkent het incident niet maar geeft aan dat hij niet de agressor is geweest van het incident en het passender was geweest om een lichter middel op te leggen. Eiser stelt daarbij dat het verslag van het COa niet voldoende inzichtelijk is om als grondslag te dienen voor een plaatsing in de HTL en het opleggen van een
vrijheidsbeperkende maatregel. Het is volstrekt onduidelijk wie van de betrokkenen welke rol hebben gehad.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om de concrete en feitelijke beschrijving van het incident in het plaatsingsbesluit voor onjuist te houden. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de verslaglegging is gedaan op basis van de verklaringen van meerdere medewerkers en bewoners. Met de enkele stelling dat het incident anders is verlopen dan als beschreven, is niet aannemelijk gemaakt dat beschrijving van het incident in het plaatsingsbesluit onjuist zou zijn. De rechtbank is van oordeel, uitgaande van de verslaglegging van het incident, dat laatstgenoemde terecht is aangemerkt als een incident met zeer grote impact en dat dit voldoende grond biedt voor een HTL-plaatsing.
3. Eiser stelt te kampen met psychische problematiek, zoals aangegeven tijdens het gehoor. Desondanks blijkt niet uit het dossier dat hiermee rekening is gehouden bij het uitbrengen van het medisch advies. Eiser meent dan ook dat niet blijkt dat bij het medisch advies rekening houdt met alle omstandigheden van eiser en meent, onder verwijzing naar een uitspraak [1] van deze rechtbank en zittingsplaats, dat het COa nader onderzoek had moeten doen naar de medische gesteldheid van eiser. Eiser acht het plaatsingsbesluit dan ook onzorgvuldig voorbereid.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde medische problematiek van eiser voldoende bij het opleggen van de maatregel is betrokken. De rechtbank overweegt daarbij dat uitgangspunt is dat bewoners met acute psychiatrische problematiek - dit ter beoordeling door GZA - niet in de HTL worden geplaatst. Voordat eiser in de HTL is geplaatst, is nagegaan of de medisch situatie van eiser aan plaatsing in de HTL in de weg zou staan en is er overleg geweest met de GZA-regiearts. Op 24 maart 2024 is akkoord gegeven voor de verplaatsing van eiser naar de HTL en is medegedeeld dat er geen medische reden is waardoor eiser niet overgeplaatst kan worden naar de HTL. Nu de stelling van eiser dat hij vanwege zijn medische/psychisch situatie niet in de HTL geplaatst kan worden niet is onderbouwd heeft het COa voldoende rekening gehouden met het gestelde en terecht geconcludeerd dat medische situatie van eiser niet aan plaatsing in de HTL in de weg staat.
4. Tot slot stelt eiser dat de omstandigheden binnen de HTL dermate ernstig zijn dat hieruit volgt dat de maatregel onrechtmatig moet worden bevonden. Er is namelijk (disproportioneel) geweld toegepast op eiser door medewerkers van de HTL. Eiser heeft ter staving van dit standpunt foto’s (gemaakt op 12 april 2024) van zijn verwondingen aan het dossier toegevoegd. Volgens eiser mogen boa’s die werkzaam zijn binnen de HTL geen geweld toepassen; een wettelijke grondslag voor het mogen van toepassen van geweld ontbreekt immers. Ook heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid in haar rapporten van 31 oktober 2022 en 5 april 2023 vastgesteld dat er geen geweld mag worden toegepast, maar dat dit desalniettemin toch gebeurt. Eiser meent dat hij gelet op de foto’s van zijn verwondingen voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat er geweld is toepast door de medewerkers van de HTL.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het COa terecht stelt dat er geen sprake is van disproportioneel geweld. Nu van de verslaglegging over het incident van 21 april 2024 (middernachtelijke aanval op medebewoner met dweilstok) kan worden uitgegaan wordt terecht door het COa gesteld dat de HTL-medewerkers verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van medebewoners en medewerkers op de locatie en dat zij hebben gehandeld in het belang van ieders veiligheid. Om de veiligheid voor een ieder te kunnen waarborgen en gezien het agressieve gedrag van eiser, werd hen door eiser geen andere keuze gelaten dan in te grijpen, waarbij eiser gecontroleerd naar de grond is gebracht en hij later, door aanhoudend agressie, een aantal uren op die dag buiten de HTL door de politie is meegenomen. De gevolgen van niet ingrijpen hadden anders niet kunnen worden overzien. Het (beperkte) letsel dat eiser eraan heeft overgehouden, komt voor zijn eigen rekening en risico.
5. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering enkel verwijst naar het plaatsingsbesluit en dit besluit rechtmatig is geacht, slaagt ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel niet. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 2 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 27 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.