ECLI:NL:RBDHA:2024:6697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.6084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een minderjarige in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische asielzoeker, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de veronderstelling dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser stelt echter dat hij minderjarig is en dat de leeftijdsschouw die door de autoriteiten is uitgevoerd, onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de leeftijdsschouw niet inzichtelijk is en dat de conclusie dat eiser meerderjarig is, niet logisch voortvloeit uit de geconstateerde lichamelijke kenmerken en het gedrag van eiser. Eiser heeft documenten overgelegd die zijn geboortedatum onderbouwen, maar de staatssecretaris heeft deze documenten ten onrechte niet als identificerend erkend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser als meerderjarig moet worden beschouwd, wat gevolgen heeft voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat onder de Dublinverordening. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De rechtbank benadrukt dat het belang van het kind voorop moet staan bij de beoordeling van asielaanvragen van minderjarigen. De uitspraak heeft ook implicaties voor de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening, vooral in gevallen waarin de minderjarigheid van de aanvrager in twijfel wordt getrokken. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1.750,-, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 2006 en de Syrische nationaliteit te hebben. Verweerder heeft op basis van de leeftijdsschouw door een medewerker van de AVIM [1] en een medewerker van de IND [2] eisers geboortedatum vastgesteld op [geboortedag] 2005.
3. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 september 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan. Volgens verweerder is Bulgarije daarom verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Ten eerste is er sprake van onzorgvuldige besluitvorming omdat verweerder gebruik heeft gemaakt van een standaardvoornemen. [3] Ten tweede heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat eiser meerderjarig zou zijn. Verweerder moet daarom op grond van artikel 6 en artikel 8 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag in behandeling nemen. Verweerder is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op eisers argumenten in de zienswijze met betrekking tot de leeftijdsschouw. Eiser heeft beargumenteerd dat de conclusies van de medewerker van de AVIM en de medewerker van de IND niet inzichtelijk zijn en de waarnemingen tegenstrijdig zijn aan elkaar. Ook heeft eiser een individueel uittreksel toegestuurd met hierop de geboortedatum [geboortedag] 2006. Verweerder merkt dit document ten onrechte niet aan als identificerend document. Daarbij heeft verweerder ten onrechte gesteld dat de geboortedatum op dit uittreksel niet overeen zou komen met eisers verklaringen. Verder heeft verweerder blijkbaar wel gevolgd dat de opgegeven gegevens door eiser in Bulgarije niet zijn daadwerkelijke gegevens zijn, omdat de voornaam en geboortedatum niet door verweerder zijn overgenomen. Ten derde stelt eiser dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet uit kan gaan van interstatelijk vertrouwensbeginsel gelet op pushbacks, de slechte detentie- en opvangomstandigheden en het ontbreken van rechtsbijstand. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is ondeelbaar, eiser verwijst hiervoor ook naar de prejudiciële vragen die gesteld zijn door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch op 15 juni 2022. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank zal eerst de algemene werkwijze van verweerder in het geval van gestelde minderjarigheid uiteenzetten, om vervolgens een oordeel te geven over de toepassing hiervan in eisers geval.
5.1.
Wanneer een asielzoeker stelt minderjarig te zijn en dit niet kan aantonen met identificerende documenten, of op een andere manier aannemelijk kan maken, wordt de asielzoeker geschouwd. Bij een schouw beoordelen de AVIM en de IND, los van elkaar, of de asielzoeker evident minderjarig of evident meerderjarig is, of dat hier twijfel over bestaat. Wanneer de AVIM en de IND beide onafhankelijk van elkaar concluderen dat de asielzoeker evident meerderjarig is, past de IND de leeftijd aan en krijgt de asielzoeker een geboortedatum toegewezen. Hierna is het aan de asielzoeker om aan te tonen dat deze geboortedatum onjuist is. Als hij dit door middel van identificerende documenten aannemelijk maakt, verschuift de bewijslast weer naar verweerder. Het beleid van verweerder met betrekking tot de leeftijdsschouw is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk bevonden. [5]
6. Eiser heeft bij aankomst in Nederland gesteld minderjarig te zijn en geboren te zijn op [geboortedag] 2006. Hij heeft toentertijd geen identificerende documenten overgelegd. Zowel de medewerker van de AVIM als de medewerker van de IND hebben uit een leeftijdsschouw geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. De medewerker van de AVIM heeft op 31 oktober 2023 de volgende lichamelijke kenmerken genoteerd: betrokkene heeft geen opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen; betrokkene heeft geen terugwijkende haargrens; betrokkene heeft wel duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken; betrokkene heeft geen grijze haren; betrokkene heeft wel duidelijk zichtbare adamsappel; betrokkene heeft wel stoppels en beginnende snor. Over eisers gedrag heeft de medewerker van de AVIM genoteerd dat eiser duidelijke rimpels op zijn voorhoofd heeft als hij fronst, dat hij alleen naar de tolk kijkt en oogcontact met de medewerker vermijdt en dat eisers gedrag en houding passen bij een jongvolwassen minderjarig persoon. De medewerker van de IND observeert op 3 november 2023 grotendeels dezelfde lichamelijke kenmerken, behalve dat de medewerker van de IND constateert dat eiser geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken heeft, dat eiser geen beginnend vlassig/donzig snorretje heeft en dat eiser acne heeft op zijn wangen/voorhoofd.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat de conclusie van de leeftijdsschouw dat eiser evident meerderjarig is, niet inzichtelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank volgt deze conclusie namelijk niet logischerwijs uit de genoteerde lichamelijke kenmerken en het geconstateerde gedrag van eiser door de medewerker van de AVIM en de medewerker van de IND. Qua lichamelijke kenmerken heeft de medewerker van de AVIM evenveel kenmerken genoteerd die op meerderjarigheid kunnen duiden als op minderjarigheid. Waarom eisers gedrag en houding volgens de medewerker van de AVIM zou passen bij een jongvolwassen meerderjarig persoon, is niet nader gemotiveerd. Daarnaast komen de observaties van de lichamelijke kenmerken van de medewerker van de AVIM en de medewerker van de IND niet volledig overeen, zoals beschreven in 6. Gelet op de observaties van de medewerker van de IND en de genoteerde verklaringen van eiser is ook niet duidelijk hoe de medewerker van de IND tot de conclusie is gekomen dat eiser evident meerderjarig is. Hierbij is van belang dat de medewerker van de IND heeft genoteerd dat eiser overkomt als iemand die jongvolwassen is en op de grens zit tussen zeventien of achttien jaar. Eiser stelt zelf dat hij geboren is op [geboortedag] 2006, wat zou betekenen dat hij op het moment van het aanmeldgehoor op 3 november 2023 17,5 jaar oud was. Eisers gestelde leeftijd komt dus precies overeen met de constatering van de medewerker van de IND. De medewerker van de IND constateert ook dat dit overeenkomt met de manier waarop eiser verklaart. Zo heeft eiser verklaard dat hij op 1 januari 2023 vertrokken is uit zijn geboorteplaats en dat hij toen 16 jaar oud was en dat hij voor het eerst naar school is geweest toen hij elf jaar oud was in 2017. Hoewel het beleid van verweerder met betrekking tot de leeftijdsschouw in het algemeen niet onredelijk is, heeft verweerder in dit geval niet zonder meer van de conclusies van de leeftijdsschouw uit mogen gaan omdat niet inzichtelijk is hoe tot deze conclusies is gekomen.
6.2.
Ter onderbouwing van eisers gestelde geboortedatum heeft eiser na het voornemen nog een geboorteakte en een individueel uittreksel overgelegd. Deze documenten zijn onderzocht door Bureau Documenten. De uitslag hiervan bevindt zich niet in het dossier van de rechtbank, maar verweerder heeft ter zitting bevestigd dat deze documenten echt zijn bevonden. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat deze documenten geen identificerende documenten zijn, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden die hieraan gesteld zijn in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire. Hieruit volgt dat een identificerend document in ieder geval een goedgelijkende pasfoto, de geboorteplaats van een vreemdeling en de geboortedatum van een vreemdeling moet bevatten. Met betrekking tot de geboorteakte volgt de rechtbank verweerder hierin, omdat hier geen pasfoto op staat. Op het individuele uittreksel staat echter een pasfoto, geboorteplaats en geboortedatum. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet nader gemotiveerd waarom het individuele uittreksel toch niet als identificerend document wordt gezien. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het individuele uittreksel niet als identificerend document wordt gezien omdat de pasfoto niet is aangebracht door de uitgevende instantie maar door de mukhtar (het wijkhoofd). Ook blijkt volgens verweerder uit het Algemeen Ambtsbericht Syrië van mei 2022 dat er veel fraude wordt gepleegd met documenten. De rechtbank acht deze motivering ter zitting in strijd met de goede procesorde, omdat sprake is van nieuwe argumenten waar eiser niet adequaat op heeft kunnen reageren. Daarnaast is onduidelijk hoe de argumenten van verweerder zich verhouden tot de conclusie van Bureau Documenten dat het individuele uittreksel echt is bevonden. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat op het individuele uittreksel staat dat hij op [geboortedag] 2006 is geboren en dat dit niet overeen zou komen met zijn gestelde geboortedatum. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd waarom het individuele uittreksel geen identificerend document is dat zijn gestelde geboortedatum kan onderbouwen.
7. Omdat verweerder niet zonder meer uit heeft kunnen gaan van de leeftijdsschouw en onvoldoende gemotiveerd heeft dat eisers individuele uittreksel geen identificerend document is, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd waarom ervan uit kon worden gegaan dat eiser meerderjarig was ten tijde van het bestreden besluit. Of eiser minder- of meerderjarig is, heeft gevolgen voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat op grond van de Dublinverordening. Eiser heeft gewezen op artikel 6 en artikel 8 van de Dublinverordening. Artikel 6, eerste lid van de Dublinverordening stelt dat bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, de lidstaten het belang van het kind voorop moeten stellen. Uit artikel 8, vierde lid van de Dublinverordening blijkt dat bij afwezigheid van gezins- of familieleden de lidstaat waarbij de niet-begeleide minderjarige zijn verzoek om internationale bescherming heeft ingediend verantwoordelijk is, mits dit in het belang is van de minderjarige. Het is niet aan de rechtbank om vast te stellen of eiser minder- of meerderjarig is en of hij gelet hierop wel of niet kan worden overgedragen aan Bulgarije. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen om zich hierover uit te laten.
8. Nu het beroep gelet op het voorgaande gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. Verweerder moet immers opnieuw gaan beoordelen of eiser minder- of meerderjarig is en welke lidstaat gelet hierop verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen.
10. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op een proceskostenvergoeding door verweerder. Deze vergoeding wordt, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 1.750,-. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, op 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met en waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1.