ECLI:NL:RBDHA:2024:6901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL23.39805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig nemen van besluit inzake asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, op 22 november 2022 verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet tijdig op dit verzoek beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 2 februari 2023. Eiser heeft vervolgens op 16 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak op 16 mei 2023 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen. Echter, op 6 juli 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft in een uitspraak op 18 september 2023 wederom het beroep gegrond verklaard en verweerder een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen.

Op 20 december 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in deze uitspraak bepaald dat partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit niet nodig is. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor verweerder om te beslissen is overschreden en dat het beroep terecht is ingediend. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 400,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 30.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 437,50.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 16 februari 2024, waarbij de beslissing is genomen dat het beroep gegrond is, het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd, en verweerder is opgedragen om binnen de gestelde termijn een besluit te nemen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39805
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. van Elp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft op 22 november 2022 verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring (lees: inreisverbod).
Op 2 februari 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet tijdig op het verzoek heeft beslist.
Eiser heeft op 16 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 16 mei 20231, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, dat beroep gegrond verklaard. Zij heeft verder het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek van 22 november 2022 te nemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Op 6 juli 2023 heeft eiser andermaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 18 september 20232 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak het besluit op het verzoek van 22 november 2022 te nemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat verweerder een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-.
Op 20 december 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.3
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.4 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.5 Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 18 september 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.6
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.7 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.8
6. Verweerder heeft niet verzocht om een langere termijn. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een langere termijn moet opleggen. De rechtbank geeft verweerder daarom een termijn van twee weken om te beslissen op de aanvraag van eiser. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
3 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
5 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 400,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 30.000,-.9 De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom, omdat verweerder nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een (nog) sterkere prikkel nodig is.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiser heeft verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen. Voor zover eiser daarmee de ten gevolge van de ingebrekestelling van 2 februari 2023 verbeurde dwangsom bedoeld, is dat al gebeurd in de uitspraak van 16 mei 2023. Verweerder kan in deze zaak geen tweede keer een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb verbeuren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor hem een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 202310. Toegekend wordt
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 400,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 30.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van D.D. Bijlhout, griffier.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven