ECLI:NL:RBDHA:2024:6958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/09/650593 / HA ZA 23-615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de Staat tot financiële compensatie voor pelagische vissers uit de BAR-gelden na Brexit

In deze zaak staat de vraag centraal of de Staat verplicht was om de pelagische vissers uit de Brexit Adjustment Reserve (BAR) meer financiële compensatie te bieden dan de steun die zij reeds hebben ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de Staat grote beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van regelgeving en dat er geen rechtsnormen zijn die de Staat belemmeren in de vormgeving van de subsidieregeling. De pelagische vissers, die een aanzienlijk deel van de vangst in de Britse wateren voor hun rekening nemen, stellen dat zij door de Brexit onevenredig zijn getroffen en dat de compensatie die zij ontvangen niet in verhouding staat tot hun verliezen. De rechtbank concludeert echter dat de Staat in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de BAR-gelden voornamelijk aan de kottervisserij te besteden, die ook zwaar getroffen is door de Brexit. De pelagische vissers hebben niet aangetoond dat de Staat onzorgvuldig heeft gehandeld in de verdeling van de BAR-gelden. De vorderingen van de pelagische vissers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/650593 / HA ZA 23-615
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres, sub 1] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,

2.
[eiseres, sub 2] B.V., te [vestigingsplaats 1] ,
3.
AFREX FISHERIES B.V., te Den Haag,
4.
AZ FISHERIES HOLDING B.V., te Den Haag,
5.
[eiseres, sub 5] B.V., te [vestigingsplaats 2] ,
6.
[eiseres, sub 6] II B.V., te
[vestigingsplaats 2] ,
7.
[eiseres, sub 7] B.V., te
[vestigingsplaats 2] ,
8.
[eiseres, sub 8] B.V., te
[vestigingsplaats 2] ,
9.
SCOMBRUS B.V., te IJmuiden,
10.
[eiseres, sub 10] B.V., te [vestigingsplaats 1] ,
11.
[eiseres, sub 11] B.V., te [vestigingsplaats 1] ,
12.
[eiseres, sub 12] B.V., te [vestigingsplaats 1] ,
13.
[eiseres, sub 13] B.V., te [vestigingsplaats 1] ,
14.
[eiseres, sub 14] B.V., te [vestigingsplaats 1] ,
15.
KILDA B.V., te Valkenburg (ZH),
16.
VIKINGBANK B.V., te Valkenburg (ZH),
17.
RONA B.V., te Valkenburg (ZH),
eiseressen,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteit), te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.S. Procee te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eisers] (ook: de pelagische vissers) en de Staat genoemd worden.

1.Samenvatting

1.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of op de Staat de verplichting rustte om de pelagische vissers uit de BAR-gelden meer financiële compensatie te bieden dan de steun die zij op basis van de subsidieregeling reeds hebben ontvangen of naar verwachting zullen ontvangen. Volgens de Staat is dit niet het geval.
1.2.
Bij het vaststellen van regelgeving zoals de hier relevante subsidieregeling heeft de Staat grote beleidsvrijheid. Het is bij uitstek de publieke taak van de Staat om alle bij een regeling betrokken maatschappelijke belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter moet bij de toetsing van regelgeving dan ook de nodige terughoudendheid betrachten.
1.3.
In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen rechtsnormen zijn aan te wijzen die maken dat de Staat de subsidieregeling in redelijkheid niet heeft kunnen vormgeven zoals hij heeft gedaan. Daarbij is vooral relevant dat de Staat er in redelijkheid voor heeft mogen kiezen om bij het beantwoorden van de vraag welke branche er het zwaarst door de Brexit werd getroffen, niet alleen te kijken naar de omvang van de verloren contingenten.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding van 11 juli 2023, met de producties 1-17;
- de conclusie van antwoord, met productie 1;
- het tussenvonnis van 13 december 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte houdende overleggen aanvullende producties van [eisers] , met de producties 18-20.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024. Partijen zijn verschenen, vergezeld door hun advocaten. De advocaten hebben de zaak nader toegelicht aan de hand van pleitnotities die zich in het procesdossier bevinden. Partijen hebben vragen van de rechtbank beantwoord en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is voorgevallen.
2.3.
Ten slotte is de datum vastgesteld waarop dit vonnis wordt gewezen.

3.De feiten

De Nederlandse zeevisserijsector

3.1.
De Nederlandse zeevisserijsector bestaat onder andere uit de pelagische visserij – visserij op open zee – en de kottervisserij – visserij gericht op de zeebodem, dichter
bij de kust. Pelagische vissoorten zwemmen in scholen, zoals haring, blauwe wijting, makreel, sprot, horsmakreel en grote zilversmelt. Kottervissers vissen onder meer op tong en schol.
3.2.
Kottervissers varen in de nacht uit en meren in de avond – of na een paar dagen – weer met hun vangst aan. In 2020 waren er ongeveer 292 kotters die dat jaar in totaal 63 miljoen kilogram vis vingen.
3.3.
Pelagische vaartuigen (trawlers) zijn weken of maanden achtereen op zee. Dit vergt dat de gevangen vis direct wordt diepgevroren, en in sommige gevallen wordt de vis zelfs aan boord al verpakt. Een trawler is daarmee als het ware een varende productieketen. De trawlervloot is, in aantal vaartuigen uitgedrukt, wezenlijk kleiner dan de kottervloot: de volledige Nederlandse trawlervloot bestaat, afhankelijk van welke grens wordt gehanteerd, op dit moment uit zes tot acht schepen, die alle aan één of meer van de pelagische vissers toebehoren. De pelagische vissers vertegenwoordigen daarmee de gehele Nederlandse trawlervloot. In 2020 vingen de trawlers in totaal 228 miljoen kilogram vis.
3.4.
De vloot van de pelagische vissers is niet uitsluitend actief in wateren van de Europese Unie of het Verenigd Koninkrijk (VK), maar ook elders ter wereld. Overal zijn zij afhankelijk van verkregen visrechten, omdat de sector wereldwijd is gereguleerd.
Het contigentenstelsel in de EU
3.5.
De maximale hoeveelheid vis die een vissersvaartuig per jaar mag vangen van een
visbestand wordt uitgedrukt in een contingent. Aan een vissersvaartuig wordt op basis van de Nederlandse ‘Uitvoeringsregeling zeevisserij’ een contingent toegekend. Een contingent geeft het recht om gedurende één jaar voor het visbestand waarop het contingent ziet een bepaalde hoeveelheid kilogrammen van die vis te vangen. De omvang van het contingent wordt bepaald door het contingent van het voorgaande jaar te vermenigvuldigen met het (jaarlijks bijgestelde) percentage dat is opgenomen in bijlage 8 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
3.6.
Contingenten kunnen – onder voorwaarden – op groepsniveau door Nederlandse vissers worden gebruikt, geheel of gedeeltelijk worden overgedragen of in gebruik worden gegeven aan andere Nederlandse vissers. Er bestaat geen Europese contingentenmarkt.
3.7.
Het aantal contingenten dat jaarlijks per (pelagische) vissoort kan worden toebedeeld, wordt bepaald door het nationale quotum van de betreffende vissoort. Het nationale quotum wordt bepaald op EU-niveau, via de regels uit de Total Allowable Catch en Quota Verordening [1] , die onderdeel uitmaakt van het gemeenschappelijk visserijbeleid en onder meer tot doel heeft het voorkomen van overbevissing. De TAC’s worden volgens een vast percentage tussen de lidstaten verdeeld en de aan een lidstaat per vissoort toegekende hoeveelheid wordt dus quotum genoemd.
Brexit en de gevolgen voor de zeevisserijsector
3.8.
Op 31 januari 2020 heeft het VK de EU verlaten, op basis van het Terugtrekkingsakkoord (hierna: de Brexit).
3.9.
Na het vertrek van het VK gold van 1 februari 2020 tot 31 december 2020 een overgangsperiode. Tijdens deze overgangsperiode hield het VK zich nog aan alle regelgeving van de EU en werd door de EU en het VK onderhandeld over de toekomstige relatie. De EU en het VK hebben op 24 december 2020 een akkoord bereikt dat heeft geleid tot onder meer een handels- en samenwerkingsovereenkomst (hierna: HSO). In de HSO staan de nieuwe regels die onder meer betrekking hebben op grenscontroles, handel in goederen, handel in diensten en veiligheid. Op 1 januari 2021 zijn, na afloop van de overgangsperiode, de afspraken en regels van het bereikte akkoord ingegaan.
3.10.
In de HSO zijn de EU en het VK overeengekomen dat tussen 2021 en 2026
ongeveer 25% van de vangstmogelijkheden van de EU in de Britse wateren geleidelijk
moet worden overgedragen aan het VK ten behoeve van de vloten van dat land. In
de HSO is voor elk gedeeld visbestand het percentage bepaald dat is toegewezen aan
de EU en het VK. De EU en het VK moeten nu jaarlijks overleg plegen om de totale
toegestane vangst (TAC) voor elke vissoort vast te stellen met inachtneming van de opgenomen percentages van de gedeelde visbestanden in de HSO. Na de periode van 5,5 jaar zullen de EU en het VK gaan heronderhandelen over de afspraken in de HSO, specifiek over de toegang tot elkaars wateren. De Nederlandse visserijsector verliest dus oplopend tot 2026 quota voor verschillende vissoorten als gevolg van het vertrek van het VK uit de EU. Hierdoor verliest de Nederlandse vloot vangstmogelijkheden op belangrijke doelsoorten. Vooral de Nederlandse pelagische en de kottervloot zijn hierdoor getroffen.
Brexit Adjustment Reserve
3.11.
Om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het VK op het economische,
sociale en territoriale vlak tegen te gaan is door de EU een fonds opgericht: de Brexit
Adjustment Reserve (hierna: BAR). De BAR is een speciaal, eenmalig noodfonds voor EU
lidstaten om sectoren, bedrijven en lokale gemeenschappen die zwaar getroffen zijn
door de Brexit te ondersteunen in de omschakeling naar de nieuwe situatie waarin het
VK niet langer deel uitmaakt van de EU.
3.12.
Op 25 december 2020 heeft de Europese Commissie (hierna: EC) een voorstel gepubliceerd ter invulling van het door de Europese Raad voorgestelde BAR met een budget van 5,47 miljard Euro. De doelstellingen van de reserve, de middelen, de vormen van financiering en de regels voor de uitvoering ervan zijn vastgelegd in de BAR-verordening, die op 8 oktober 2021 is gepubliceerd. [2]
3.13.
In artikel 2 lid 1 BAR-verordening is de doelstelling als volgt gedefinieerd:
“De reserve biedt ondersteuning om de negatieve economische, sociale, territoriale en in voorkomend geval milieugevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie tegen te gaan in de lidstaten, met inbegrip van hun regio’s en lokale gemeenschappen, en sectoren, met name die welke het zwaarst door die terugtrekking worden getroffen, en om de daarmee samenhangende negatieve gevolgen voor de economische, sociale en territoriale samenhang te verzachten.”
3.14.
De BAR moet geheel of gedeeltelijk de extra uitgaven dekken die de overheidsinstanties in de lidstaten moeten doen voor de maatregelen die specifiek worden genomen om de gevolgen van de Brexit te verzachten.
3.15.
De aan lidstaten gealloceerde BAR-gelden zijn niet volledig vrij besteedbaar.
Uitgaven die vanwege Brexit-steunmaatregelen worden gemaakt, komen enkel in
aanmerking voor een financiële bijdrage uit de reserve als zij tijdens de referentieperiode (1 januari 2020 tot en met 31 december 2023) zijn gedaan en betaald. Kosten en uitgaven die buiten deze periode zijn gemaakt, ook al zijn die het gevolg van de Brexit, komen niet voor vergoeding in aanmerking op basis van de BAR. De financiële bijdrage uit de reserve ondersteunt daarnaast alleen maatregelen die de lidstaten specifiek hebben genomen om bij te dragen aan de onder 3.13 bedoelde doelstellingen. Om die reden is in artikel 5 van de BAR-verordening de volgende niet limitatieve lijst opgenomen van sectoren waarvoor maatregelen genomen zouden kunnen worden:
“a) maatregelen om particuliere bedrijven en overheidsbedrijven, met name kmo’s [kleine en middelgrote ondernemingen, rechtbank], zelfstandigen, lokale gemeenschappen en organisaties die nadeel ondervinden van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie bij te staan;
b) maatregelen ter ondersteuning van de economische sectoren die het zwaarst getroffen worden door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;
c) maatregelen ter ondersteuning van bedrijven, regionale en lokale gemeenschappen en organisaties, met inbegrip van kleinschalige kustvisserij, die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk, in wateren van gebieden met een bijzondere status of in wateren die onder met kuststaten gesloten visserijovereenkomsten vallen waar de vangstmogelijkheden voor de vissersvloot van de Unie kleiner zijn geworden als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie;
d) maatregelen ter ondersteuning van het scheppen en beschermen van banen, met inbegrip van groene banen, arbeidstijdverkortingsregelingen, omscholing en opleiding in de sectoren die het zwaarst getroffen worden door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;
e) maatregelen om het functioneren van de grens-, douane-, sanitaire en fytosanitaire, veiligheids- en visserijcontroles, alsmede de inning van indirecte belastingen, te waarborgen, met inbegrip van extra personeel en hun opleiding, en infrastructuur;
f) maatregelen om regelingen voor certificering en vergunningen voor producten te faciliteren, om bijstand te verlenen bij het voldoen aan vestigingseisen, om etikettering en markering te vergemakkelijken, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieunormen, en om bijstand te verlenen bij wederzijdse erkenning;
g) maatregelen voor communicatie, voorlichting en bewustmaking van burgers en bedrijven over veranderingen in hun rechten en plichten als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;
h) maatregelen die gericht zijn op de herintegratie van Unieburgers en personen die het recht hebben op het grondgebied van de Unie te verblijven en die het Verenigd Koninkrijk als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie hebben verlaten.”
3.16.
Ingevolge artikel 5 lid 4 BAR-verordening moeten lidstaten bij het opzetten van steunmaatregelen voor de visserij:
rekening houden met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid;
ervoor zorgen dat die maatregelen bijdragen aan een duurzaam beheer van visbestanden en
iii) ernaar streven dat de vissers die het zwaarst door de terugtrekking van het VK uit de Unie zijn getroffen, met inbegrip van de kleinschalige kustvisserij, te ondersteunen.
3.17.
Artikel 5 lid 5 BAR-verordening bepaalt dat de maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het toepasselijke recht. Dat toepasselijke recht is het Unierecht en het nationale recht betreffende de toepassing van de BAR-verordening. Dit betekent onder meer dat de maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het staatssteunrecht.
3.18.
De BAR-verordening wijst aan alle lidstaten die door de Brexit worden geraakt een bedrag toe dat deze lidstaten kunnen gebruiken om het nadeel vanwege de Brexit te
verzachten. In bijlage 1 van de BAR-verordening wordt beschreven hoe de voorlopige middelen uit de BAR aan de lidstaten worden toegewezen. Het aandeel uit de totale BAR-reserve waarop een lidstaat aanspraak kan maken, wordt volgens deze methode bepaald door de som van:
i) een factor die gekoppeld is aan vis die door vissers van de lidstaten wordt gevangen in de exclusieve economische zone (hierna: EEZ) van het VK;
ii) een factor die gekoppeld is aan de handel met het VK en
iii) een factor die gekoppeld is aan de bevolking aan het VK grenzende “maritieme grensregio’s”.
3.19.
Op 8 december 2021 heeft de EC een implementatiebesluit gepubliceerd over de middelen die per lidstaat waren toegewezen op basis van de in bijlage 1 ban de BAR-verordening omschreven methode. [3] Dit besluit hield in volgt dat Nederland aanspraak kan maken op 886,3 miljoen Euro in de jaren 2022 en 2023 (uit een BAR van in totaal 5,4 miljard Euro).
3.20.
Dit bedrag van 886,3 miljoen Euro is, met inachtneming van de kaders die uit de BAR-verordening volgen, door de Staat in beginsel vrij te besteden aan het verzachten van de gevolgen van de Brexit. Omdat het aan Nederland voorlopige toegewezen bedrag meer is dan 10 miljoen Euro, stelt artikel 4.4 BAR-verordening echter wel enkele randvoorwaarden aan de besteding van de BAR-gelden. Tenminste 50% van de factor die is gekoppeld aan de vis in de exclusieve economische zone van het VK – of als dat minder is: 7% van het uiteindelijk toegewezen bedrag – moet worden besteed aan de ondersteuning van lokale en regionale kustgemeenschappen, waaronder de visserijsector en in het bijzonder de kleinschalige kustvisserij die afhankelijk is van visserijactiviteiten.
Wanneer het totale bedrag waarop Nederland uit de BAR-reserve aanspraak kan maken daadwerkelijk wordt gebruikt, bedraagt het minimumbedrag dat Nederland conform artikel 4.4 BAR-verordening moet besteden 62 miljoen Euro (= 7% van het toegewezen bedrag).
3.21.
De BAR-middelen zijn namelijk voorlopig toegewezen aan de lidstaten. De lidstaten moeten achteraf de declaraties van de kosten indienen. Aan de hand van de declaratieformulieren en de aangeleverde bewijsstukken toetst de EC of de lidstaat aan de voorwaarden van de BAR-verordening is voldaan en dus subsidiabele uitgaven heeft gemaakt. Alleen dan kan de lidstaat definitief aanspraak maken op de BAR-gelden die voorlopig waren toegewezen. Als kosten zijn gemaakt die – uiteindelijk – niet passen binnen de BAR-verordening, dan zal de lidstaat daarvoor ook geen vergoeding ontvangen, dan wel moet de lidstaat (het betreffende gedeelte van) het al betaalde voorschot terugbetalen. Elke lidstaat moet uiterlijk op 30 september 2024 bij de EC de declaraties van de uitgaven indienen.
3.22.
Op initiatief van de Raad van de EU is tijdens de REPowerEU [4] onderhandelingen in de BAR-verordening de mogelijkheid opgenomen om BAR middelen over te hevelen naar de Herstel- en Veerkracht Faciliteit (hierna: HVF) om de EU sneller onafhankelijk te maken van Russische fossiele brandstoffen. Hiermee werd een oplossing geboden aan lidstaten die te maken hadden met onderuitputting van de aan hen toegewezen BAR-gelden. De BAR-verordening ging er immers van uit dat BAR-gelden waarop geen aanspraak werd gemaakt, weer aan de Europese Unie vervielen. Op 18 mei 2022 heeft de EC het REPowerEU pakket voorgesteld dat onder andere heeft geleid tot wijziging van BAR-verordening. Lidstaten konden als gevolg van deze wijziging bij (verwachte) onderuitputting van de gealloceerde middelen voor de steunmaatregelen voor de Brexit een verzoek doen om gelden over te hevelen naar de HVF. Dit was en is de enige mogelijkheid die op grond van de BAR-verordening wordt geboden om bij onderuitputting de gealloceerde middelen over te hevelen buiten de doelstellingen uit de BAR-verordening om.
Nederlandse uitwerking van de BAR
3.23.
De Staat heeft een nationale uitwerking voor de besteding van de BAR-middelen vastgesteld, die uit drie verschillende regelingen bestaat: een regeling voor Algemeen bedrijfsleven, een regeling voor Visserij en een regeling voor Publieke kosten. [5]
Visserij: (eerst 200 miljoen,) uiteindelijk 209 miljoen Euro
3.24.
Om de gevolgen van het quotumverlies voor de visserijsector te verzachten, zijn drie steunmaatregelen voor de visserijsector ontwikkeld, namelijk een saneringsregeling, een liquiditeitsregeling en een stilligregeling, ten behoeve waarvan in totaal 200 miljoen Euro is gereserveerd. De regels omtrent de subsidieverstrekking zijn neergelegd in de ‘Tijdelijke subsidieregeling vermindering gevolgen Brexit voor de visserij’ van 22 juli 2022 (hierna: de subsidieregeling). [6] Dit betreft een besluit van algemene strekking van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid.
Visserij sub 1 – Saneringsregeling: 155 miljoen Euro
3.25.
De saneringsregeling is een structurele maatregel die is bedoeld om de balans tussen
vangstmogelijkheden en vangstcapaciteit te herstellen op het niveau van voor de inwerkingtreding van de HSO. Door het herstel van deze balans blijft een economische weerbare visserijsector over. De hoogte van het subsidiebedrag is afhankelijk van het bruto tonnage (BT) van het vaartuig. Het subsidiebedrag is dan ook niet afhankelijk van de omvang van contigenten die behoren bij een vaartuig. De vereisten om in aanmerking te komen betreffen onder andere dat het vissersvaartuig voor de aanvraag tot subsidievaststelling is gesloopt en dat de aanvrager vijf jaar lang niet actief zal zijn in de visserij. [7] De contigenten van de vissers die hun vaartuigen saneren komen te vervallen.
Voor deze regeling was 155 miljoen Euro gereserveerd. De saneringsregeling is goedgekeurd door de EC. Vanaf 1 september 2022 is de regeling opengesteld en tot en met 30 november 2022 kon hiervan gebruik worden gemaakt. Van de saneringsregeling hebben 51 kottervissers gebruik gemaakt. Het uitgekeerde en uit te keren totaalbedrag komt naar verwachting uit op ongeveer 97 miljoen Euro. De pelagische vissers hebben geen gebruik gemaakt van de saneringsregeling.
Visserij sub 2 – Liquiditeitsregeling: 12 miljoen Euro
3.26.
Het vertrek van het VK uit de EU heeft bij een aantal vissers geleid tot inkomensverlies in het eerste kwartaal van 2021. De liquiditeitsregeling voorzag in een tegemoetkoming voor vissers die in het eerste kwartaal van 2021 inkomensverlies ondervonden ten gevolge van de Brexit. Voor het verkrijgen van steun geldt dat er tenminste 30% omzetverlies moet zijn en dat het verlies aantoonbaar en direct Brexit-gerelateerd is. De subsidie bedraagt 50% van het berekende inkomensverlies, verminderd met een eventuele uitkering van een verzekeringsmaatschappij voor het geleden inkomensverlies. De tegemoetkoming per vissersvaartuig is gemaximeerd op € 300.000 en per aanvrager op
€ 900.000. De EC heeft de liquiditeitsregeling goedgekeurd. Voor deze regeling was 12 miljoen Euro gereserveerd. De regeling is op 13 april 2023 opengesteld tot en met 30 juni 2023. Het uitgekeerde en uit te keren totaalbedrag komt naar verwachting uit op ongeveer een half miljoen Euro.
Visserij sub 3 – Stilligregeling: (eerst 33 miljoen,) uiteindelijk 42 miljoen Euro
3.27.
Doordat in de HSO afspraken zijn gemaakt over de overdracht van vangstrechten van de EU aan het VK, nemen noodzakelijkerwijs de contingenten van vissers af. Het kost
bedrijven tijd om zich aan lagere vangstmogelijkheden aan te passen. Met de stilligregeling worden bedrijven gecompenseerd voor de tijd dat schepen stil lagen en de tijd die zij nodig hadden om zich aan te passen aan de lagere vangstmogelijkheden. Eigenaren van vaartuigen konden vanaf 13 april 2023 tot en met 30 juni 2023 subsidie aanvragen voor het stilliggen in de jaren 2021 en 2022. De EC heeft de stilligregeling goedgekeurd. Het subsidiebedrag wordt berekend over het aantal dagen dat het vaartuig stillag en de gemiddelde jaaromzet van het vaartuig over de jaren 2017, 2018 en 2019.
Voor deze regeling was oorspronkelijk 33 miljoen Euro gereserveerd. Na toestemming te hebben verkregen van de Europese Commissie, is dit bedrag is op 11 juli 2023 met 6,6 miljoen Euro verhoogd naar 39,6 miljoen Euro en eind 2023 naar 42 miljoen Euro. [8] De verwachting is dat in totaal 36,8 miljoen Euro aan vissers zal worden uitgekeerd. Op deze regeling hebben zowel kottervissers als pelagische vissers een beroep gedaan.
Algemeen bedrijfsleven: 250 miljoen Euro
3.28.
Voor bedrijven in uiteenlopende sectoren heeft de Brexit geleid tot eenmalige aanpassingskosten en/of structurele extra kosten om klanten in het VK te kunnen blijven bedienen. Te denken valt aan kosten om te voldoen aan (gedeeltelijk onbekende) douanewetgeving en aan eisen op het gebied van keuringen en certificering van processen en producten. Daarnaast hebben bedrijven internationale omzet verloren door de Brexit en veranderende internationale handelsstromen. Om bedrijven hierbij te ondersteunen zijn een internationaliseringsprogramma twee verschillende subsidieregelingen ontwikkeld: een als tegemoetkoming in al gemaakte kosten en een voor nog te maken eenmalige Brexit-gerelateerde aanpassingskosten.
3.29.
Voor deze regelingen en het internationaliseringsprogramma is aanspraak gemaakt op 250 miljoen Euro uit de BAR. De verwachte totale aanspraak door bedrijven wordt geschat op circa 12,5 miljoen Euro.
Publieke kosten: 364 miljoen Euro
3.30.
Om Nederland voor te bereiden op het vertrek van het VK uit de EU zijn aanzienlijke publieke kosten gemaakt. Het vertrek van het VK leidt voor de Douane, de NVWA en enkele andere overheidsorganisaties tot substantieel meer werkzaamheden. Er moeten grenscontroles worden uitgevoerd, en niet langer geldt het uitgangspunt dat goederen die in het VK zijn geproduceerd zonder meer ook voor de Nederlandse markt geschikt zijn. Om te anticiperen op de Brexit is daarom sinds 2017 besloten tot (structurele)
werving van personeel bij de Douane en de NVWA. Daarnaast voert de NVWA nog aanvullende werkzaamheden uit naar aanleiding van de Brexit. De subsidiabele kosten hebben betrekking op de referentieperiode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2023. Voor de vergoeding van publieke kosten is 364 miljoen Euro gereserveerd.
Onderuitputting en overheveling naar het HVF
3.31.
Op de regelingen ontwikkeld voor het Algemeen bedrijfsleven en het internationaliseringsprogramma (EU Handelsprogramma) zijn significant minder aanvragen binnengekomen dan op voorhand was verwacht. In de brief van 14 maart 2023 heeft de Minister van EZK de Tweede Kamer hierover voorgelicht [9] . Als gevolg van het beperkte aantal aanvragen werd rekening gehouden met een onderuitputting van ongeveer
280 miljoen Euro op het onderdeel Algemeen bedrijfsleven van de BAR.
3.32.
Op grond van artikel 4 bis lid 1 BAR-verordening moest de keuze voor een eventuele overheveling van niet benutte BAR-gelden naar de HVF uiterlijk 1 maart 2023 zijn gemaakt. Op 28 februari 2023 heeft de Staat aan de EC laten weten dat de Staat een bedrag ter hoogte van 280 miljoen Euro te willen overhevelen naar de HVF. Op 6 maart 2023 heeft de EC die overheveling van middelen goedgekeurd.
Overleg RVZ met de Staat
3.33.
De pelagische vissers zijn verenigd in de Coöperatieve Redersvereniging voor de Zeevisserij (hierna: RVZ). Vanaf 26 februari 2021 heeft RVZ in diverse memo’s aan de Minister voorstellen gedaan voor besteding van de BAR-middelen aan de Nederlandse pelagische visserij. De Minister heeft deze voorstellen niet overgenomen.
3.34.
Bij brief van 27 september 2022 heeft RVZ zich jegens de Staat onder meer op het standpunt gesteld dat de Staat aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ten onrechte niet afdoende benutten van de BAR-middelen ten behoeve van de pelagische vissers. Hierop heeft de Staat bij brief van 24 oktober 2022 afwijzend gereageerd.
3.35.
Op 17 november 2022 hebben de pelagische vissers een gesprek gevoerd met de Staat over de subsidieregeling, waarbij de pelagische vissers hebben gewezen op de onder 3.37 bedoelde Deense compensatieregeling. Daarnaast is op 20 maart 2023 en op 17 april 2023 contact geweest tussen de Staat en RVZ over deze kwestie.
3.36.
Bij brief van 25 mei 2023 hebben de pelagische vissers de Staat wederom aansprakelijk gesteld. Hierop heeft de Staat wederom afwijzend gereageerd.
De Deense compensatieregeling
3.37.
Denemarken heeft de BAR-gelden onder meer ingezet voor het eenmalig compenseren van vissers die als gevolg van de Brexit Deense contingentwaarde verliezen. Deze Deense regeling heeft de EC bij beslissing van 24 februari 2023 goedgekeurd. [10]

4.Het geschil

4.1.
De pelagische vissers vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en handelt jegens de pelagische vissers door de Brexit-schade van de pelagische vissers niet op betekenisvolle wijze te compenseren, hoewel daarvoor juist met het oog op de compensatie van die vissers vanuit de Europese Unie middelen ter beschikking zijn gesteld en daarvoor geen juridische belemmeringen bestaan, en dat de Staat als gevolg daarvan aansprakelijk is voor de door de pelagische vissers geleden en te lijden schade;
II de Staat veroordeelt tot vergoeding van de door de pelagische vissers geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat;
III de Staat veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.
Aan deze vorderingen leggen de pelagische vissers, samengevat, de volgende stellingen ten grondslag. De omvang van de Nederlandse BAR-gelden is in belangrijke mate vastgesteld door de door de EC veronderstelde schade die de Nederlandse vissers – in het bijzonder de pelagische vissers – als gevolg van de Brexit ondervinden. De pelagische vissers vingen immers 53% van de door de Nederlandse visserij in EEZ van de VK gevangen vis. Bovendien moeten de Nederlandse BAR-gelden in het bijzonder worden besteed aan de vissers die het zwaarst zijn getroffen door de Brexit. De meest getroffen vissers zijn de pelagische vissers. Desondanks heeft de Staat ervoor gekozen om de BAR-gelden in overwegende mate aan de kottervisserij te besteden. Het ontbreekt aan een betekenisvolle compensatie van de pelagische vissers voor het permanente verlies aan contingenten. De pelagische vissers hebben de Staat daarop meermaals gewezen, waarbij in het bijzonder is gewezen op de Deense regeling, maar daaraan is ten onrechte geen gehoor gegeven. Er waren geen juridische of financiële bezwaren om een dergelijke regeling ook in Nederland in te voeren, nu de Deense regeling is goedgekeurd en er sprake is van onderuitputting van de Nederlandse BAR-gelden. Gelet op het voorgaande heeft de Staat onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens de pelagische vissers gehandeld. De pelagische vissers begroten de schade waarvoor zij de Staat aansprakelijk houden op circa
185 miljoen Euro.
4.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Wat ligt ter beoordeling voor?

5.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of op de Staat de verplichting rustte om de pelagische vissers uit de BAR-gelden meer financiële compensatie te bieden dan de steun die zij op basis van de subsidieregeling reeds hebben ontvangen of naar verwachting zullen ontvangen.
5.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de Brexit op zichzelf niet leidt tot schadeplichtigheid van de Staat jegens de pelagische vissers. Wat wel ter beoordeling voorligt is of de Staat jegens de pelagische vissers in strijd handelt met een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm door de BAR-gelden niet aan te wenden voor een hogere financiële compensatie van de pelagische vissers, maar te volstaan met de drie hiervoor genoemde regelingen: de stilligregeling, de saneringsregeling en de liquiditeitsregeling. Volgens de pelagische vissers zijn die regelingen ten onrechte veel meer ingericht op financiële compensatie van de kottervissers dan op financiële compensatie van de pelagische visserij.
5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de pelagische vissers benadrukt dat zij de rechtbank niet vragen om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de inrichting van de subsidieregeling op zich. Zij vragen de rechtbank niet om de bestaande regelingen aan de BAR-verordening te toetsen en ook niet om te beoordelen of de overheveling van niet-benutte BAR-gelden naar het HVF rechtmatig was. Evenmin vragen zij de rechtbank om de Staat te verplichten tot nadere steunmaatregelen.
5.4.
Bij de vraag of de Staat bij de verdeling van de BAR-gelden maatschappelijk onzorgvuldig heeft gehandeld, ontkomt de rechtbank er echter niet aan om te bezien waartoe de BAR-verordening en overig Unierecht de Staat verplichtte. Het geld voor de BAR-steunmaatregelen werd immers ter beschikking gesteld door de Europese Unie, die kaders stelde aan de besteding daarvan. Daarbij komt dat de BAR-steunmaatregelen staatsteunregelingen zijn, waardoor zij de goedkeuring behoeven van de EC. De nationaalrechtelijke zorgvuldigheidsnorm waarop de pelagische vissers hun vordering baseren – artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – wordt in dit geval dus vergaand ingekleurd door het Unierecht.
Toetsingskader
5.5.
In essentie is het standpunt van de pelagische vissers dat de door de Staat gemaakte keuze om de steunmaatregelen zo in te richten als hij in de subsidieregeling heeft gedaan jegens hen onzorgvuldig is.
Terughoudende toetsing regelgeving
5.6.
Bij het vaststellen van de vorm en inhoud van regelgeving, zoals in dit geval de subsidieregeling, heeft de Staat grote beleidsvrijheid. Het is bij uitstek de publieke taak van de Staat om alle bij een regeling betrokken maatschappelijke belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter moet bij de toetsing van regelgeving dan ook de nodige terughoudendheid betrachten.
5.7.
De rechter toetst terughoudender naarmate de regeling feitelijk of technisch complexere materie regelt, of als bij het opstellen van de regeling politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. De rechter kan de waarde en het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend namelijk niet naar eigen inzicht vaststellen. Naarmate de regeling dieper ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn, toetst de rechter juist intensiever. [11]
5.8.
Kort gezegd is de vraag dus niet of de rechter vindt dat de Staat beter voor een andere subsidieregeling had kunnen kiezen; de vraag is of de Staat in redelijkheid tot vaststelling van de geldende subsidieregeling heeft kunnen komen.
Staat had grote beleidsvrijheid bij verdeling BAR-gelden
5.9.
De in deze zaak voorliggende subsidieregeling werd opgesteld in het kader van de BAR-verordening. Daarom is de intensiteit waarmee de rechter toetst afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die deze verordening en het Unierecht de Staat lieten.
5.10.
Uit het hiervoor onder ‘De feiten’ beschreven juridisch kader volgt dat de BAR-verordening het aan de lidstaten laat om te beslissen of en, zo ja, welke steunmaatregelen worden genomen. De voor deze zaak relevante randvoorwaarden die de BAR-verordening aan besteding van de gelden stelt, zijn hiervoor weergegeven onder 3.13 tot en met 3.17.
Regeling ziet op verdeling EU-gelden
5.11.
Ten aanzien van de aard van de betrokken belangen acht de rechtbank het volgende relevant. De subsidieregeling die de pelagische vissers ter beoordeling voorleggen, regelt de verdeling van door de EU ter beschikking gestelde gelden ter verzachting van schade die wordt veroorzaakt door een oorzaak die niet aan de Staat is toe te rekenen. De subsidieregeling reguleert dus geen voordien al bestaande aanspraken van de pelagische vissers op de Staat, maar roept nieuwe financiële aanspraken in het leven.
5.12.
Tegen deze achtergrond worden hierna de verwijten van de pelagische vissers besproken.
Beoordeling van de verwijten van de pelagische vissers
Aandeel pelagische visserij in BAR-gelden
5.13.
Zoals de Staat onweersproken heeft aangevoerd, hebben zes van de 17 eisers een aanvraag ingediend voor de stilligregeling en zal aan hen – als alle aanvragen worden gehonoreerd – circa 20,5 miljoen Euro aan subsidie worden verstrekt. De pelagische vissers hebben geen gebruik gemaakt van de saneringsregeling, omdat de subsidie na sloop van een trawler naar verwachting uiteindelijk nihil zou bedragen en een – door de EC voorgeschreven – subsidievoorwaarde is dat de aanvrager vijf jaar lang niet actief zal zijn in de visserij. De pelagische vissers hebben om hen moverende redenen evenmin een beroep gedaan op de liquiditeitsregeling.
5.14.
De pelagische vissers verwijten de Staat ten eerste dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de omvang van de Nederlandse BAR-gelden in belangrijke mate is bepaald door het aandeel van de pelagische vissers van 53% in de visvangst in de EEZ van het VK.
5.15.
De rechtbank constateert dat de Staat niet heeft weersproken dat de omvang van de Nederlandse BAR-gelden in belangrijke mate is bepaald door het aandeel van de pelagische vissers van 53% in de visvangst in de EEZ van het VK. Tegen die achtergrond kan de rechtbank zich voorstellen dat de pelagische vissers op meer financiële compensatie hadden gehoopt dan zij onder de huidige regeling krijgen.
5.16.
De BAR-verordening laat het echter aan de lidstaten over om bij het inrichten van eventuele steunmaatregelen de belangen van alle sectoren die mogelijk getroffen werden door de Brexit af te wegen. De verordening en de daarbij behorende considerans leggen hierbij geen verband tussen de wijze waarop de hoogte van het BAR-budget van de desbetreffende lidstaat is vastgesteld en de inhoud van eventuele steunmaatregelen.
Pelagische vissers het zwaarst getroffen?
5.17.
Vervolgens is aan de orde het verwijt van de pelagische vissers de Staat onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de pelagische vissers door de Brexit veel zwaarder zijn getroffen dan de kottervissers, wat volgens de pelagische vissers niet in overeenstemming is met randvoorwaarden van de BAR-verordening. Volgens pelagische vissers zijn zij in het zwaarst getroffen omdat zij de grootste hoeveelheid vis vingen in de EEZ van het VK, waarbij zij hun contingenten volledig hebben benut, en omdat het structurele verlies aan contingenten als gevolg van de Brexit volgens hen leidt tot een verlies aan inkomsten van 185 miljoen Euro. Dit bedrag is gebaseerd op de door de pelagische vissers gestelde marktwaarde van de verloren contingenten.
5.18.
De Staat betwist dat de pelagische visserij het zwaarst is getroffen door de Brexit.
De pelagische vissers hebben grote trawlers die zij over ter wereld (kunnen) inzetten en zij zijn ook overigens wereldwijd actief op het bredere gebied van koopvaardij en visverwerking. De pelagische vissers maken ook onderdeel uit van vermogende, internationaal opererende ondernemingen.
De kottervissers daarentegen zijn kleine (familie)bedrijven die voor een rendabele bedrijfsvoering geheel afhankelijk van de kustvisserij. De kottervisserij was de afgelopen jaren al geconfronteerd met lagere winstmarges door stijgende brandstofprijzen en het verbod op de pulsvisserij; de ondernemers in deze branche hebben daardoor nauwelijks of geen financiële buffers. Verder heeft de Brexit ertoe geleid dat het aantal kotters en de beschikbare vangstmogelijkheden niet meer in een reële verhouding staan. Om die redenen heeft de Staat het zwaartepunt van de besteding van de BAR-gelden voor de visserijsector gelegd bij de veel grotere groep kottervissers voor wie de Brexit tot structurele ontwrichting van hun broodwinning zou leiden. Hierbij bood de saneringsregeling de mogelijkheid voor vissers die door de Brexit feitelijk hun
business casekwijt zijn, uit de sector te stappen. De stillig- en liquiditeitsregeling zijn bedoeld om de meer tijdelijke vormen van Brexit-nadeel te ondervangen; deze regelingen zijn qua hoogte ook afhankelijk van de omvang van het nadeel.
5.19.
De pelagische vissers hebben tegen de argumenten van de Staat ingebracht dat de kottervissers na de Brexit niet minder vis hebben gevangen dan daarvoor en dat zij hun contingenten voor de Brexit nimmer volledig hebben benut. De pelagische vissers hebben er verder nog op gewezen dat de stijgende brandstofprijzen en het eindigen van de pulsvisserij geen Brexit-gevolgen zijn.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat de Staat in redelijkheid heeft kunnen komen tot de weging van de belangen van de verschillende branches binnen de visserij. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
5.20.1.
In de considerans en de bepalingen van de BAR-verordening wordt benadrukt dat de BAR-gelden met name bedoeld zijn voor de sectoren die het zwaarst door de Brexit getroffen worden. Voor zover de lidstaten steunmaatregelen treffen voor de visserijsector bepaalt artikel 5 lid 4 dat de lidstaten ernaar streven om de vissers die het zwaarst door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie zijn getroffen, met inbegrip van de kleinschalige kustvisserij, te ondersteunen. Bij de beoordeling of de Staat in redelijkheid tot de huidige subsidieregeling heeft kunnen komen, is dus inderdaad relevant of de Staat er met deze regeling naar streeft om de zwaarst getroffen vissers te ondersteunen.
5.20.2.
De BAR-verordening geeft echter geen definitie van het begrip “zwaarst getroffen”. De Staat heeft bij de afweging van de belangen van de getroffenen – anders dan de pelagische vissers voorstaan – niet uitsluitend gekeken naar de omvang van het verlies aan contingenten als gevolg van de Brexit, maar naar de gevolgen voor de sector en de weerbaarheid van die sector mede gericht op de toekomst. Deze manier van afwegen komt de rechtbank redelijk voor; er is geen rechtsregel die de Staat dwong om de mate van impact op de sector uitsluitend te bepalen aan de hand van de omvang van de verloren contingenten.
5.20.3.
De pelagische vissers hebben niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de aannames van de Staat over de weerbaarheid van de pelagische visserij als sector onjuist zijn. Mede gelet op de discussies zoals partijen die al voor deze procedure met elkaar voerden, had van de pelagische vissers mogen worden verwacht dat zij inzicht zouden hebben gegeven in hun weerbaarheid. Dit hadden zij bijvoorbeeld kunnen doen door toe te lichten op welke wijze zij door de Brexit werkelijk worden geraakt, welke invloed de verlaging van contingenten heeft op hun bedrijfsvoering en de mate waarin zij in staat zijn om hun schade te beperken. De pelagische vissers hebben dit inzicht, voor en tijdens deze procedure, niet gegeven.
5.20.4.
Voor wat betreft de weerbaarheid van de kottervisserij merken de pelagische vissers terecht op dat de stijgende brandstofprijzen en het eindigen van de pulsvisserij geen gevolgen van de Brexit zijn. Dit laat onverlet dat die omstandigheden wel een negatieve invloed hebben op de weerbaarheid van de kottervisserij, waardoor zij toch relevant zijn voor de vraag in welke mate de sector door de Brexit wordt getroffen: onder meer deze omstandigheden maakte de Brexit voor die sector de druppel die de emmer deed overlopen.
5.20.5.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de pelagische vissers nog gesteld dat er van de 292 kottervissers 200 nooit in de Britse wateren zijn geweest, maar deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Daarbij komt dat dit argument er niet aan afdoet dat de Brexit voor de kottervisserij de druppel kan zijn die de emmer deed overlopen: in een al noodlijdende sector kan het ook verschil maken als 92 vissers die eerst een deel van hun omzet uit de Britse wateren konden halen ineens (meer) uit de door de overige 200 kottervissers bevaren kustwateren moeten halen.
Had de Staat een regeling als de Deense moeten treffen?
5.21.
Ten slotte is nog aan de orde het verwijt van de pelagische vissers dat de Staat niet heeft gekozen voor een subsidieregeling zoals de Deense, waarin vissers eenmalig worden gecompenseerd voor de permanente contingentenreductie. Daarbij steekt het de pelagische vissers vooral dat de Staat hun tijdens de onderhandelingen steeds heeft gezegd dat zo’n regeling vanwege de staatssteunregels geen stand zou houden bij de EC, maar achteraf is gebleken dat de EC zo’n regeling wel toestaat.
5.22.
De Staat heeft toegelicht dat de Nederlandse regelingen voor de visserij erop gericht zijn om een nieuwe balans te vinden: de saneringsregeling maakt het vissers mogelijk om risicovrij de markt te verlaten, zodat voor degenen die wel in de markt blijven, weer voldoende contingenten beschikbaar zijn om rendabel actief te zijn. Een regeling naar Deens model had volgens de Staat geen enkele bijdrage geleverd aan dit Nederlandse beleid, omdat de vissers na de compensatie blijvend worden geconfronteerd met lagere contingenten voor visbestanden in Britse wateren. Afgezien daarvan bestaat er volgens de Staat in Nederland – anders dan in Denemarken – geen transparante markt voor contingenten. De Staat denkt daarom niet dat de EC de voor de Deense situatie toegestane regeling ook aan Nederland zou hebben toegestaan. Daarbij wijst de Staat erop dat de EC de Deense regeling niet in één keer heeft goedgekeurd, maar meermalen vragen over de regeling heeft gesteld alvorens die – uiteindelijk – goed te keuren. Het zou volgens de Staat dus een risicovolle keuze zijn geweest om een dergelijke regeling voor te leggen: als niet tijdig een goedgekeurde regeling was ingediend, zouden de BAR-gelden aan Nederland zijn voorbijgegaan.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat de Staat in redelijkheid voor een andere opzet dan die van de Deense subsidieregeling heeft kunnen kiezen, en wel om de volgende redenen.
5.23.1.
De BAR-verordening liet de lidstaten grote beleidsvrijheid bij de inrichting van de nationale steunmaatregelen. Er bestond ook geen plicht tot het treffen van steunmaatregelen. In deze procedure is niet gesteld en ook niet gebleken dat de Staat bij de inrichting van de steunmaatregelen niet heeft voldaan aan de eisen die de BAR-verordening wel stelt aan de inrichting van de steunmaatregelen.
5.23.2.
De lidstaten hebben de nationale steunmaatregelen op verschillende manieren ingericht. Het is niet zo dat alle andere lidstaten een regeling zoals die van Denemarken hebben opgetuigd.
5.23.3.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is er ook geen rechtsnorm aan te wijzen op grond waarvan de Staat ertoe verplicht zou zijn de subsidieregeling vorm te geven zoals Denemarken heeft gedaan.
5.23.4.
Volgens de pelagische vissers is het – anders dan de Staat denkt – wel mogelijk om de waarde van hun contingenten te bepalen. Ook als dit zo is – de rechtbank kan dit op basis van het procesdossier niet vaststellen – blijft de toelichting van de Staat waarom niet voor een Deense regeling is gekozen, voldoende gemotiveerd. Vast staat namelijk dat de steunmaatregelen aan de staatssteunregels moesten voldoen, wat betekent dat het risico op afkeuring door de EC toenam naarmate de voorgelegde subsidieregeling ruimer was. De pelagische vissers hebben ook niet weersproken dat de EC de Deense regeling niet in één keer heeft goedgekeurd. Het willen vermijden van het risico op afwijzing – of: het niet tijdig verkrijgen van goedkeuring – is een politieke afweging die aan de Staat is voorbehouden en die de hier aan te leggen terughoudende toets kan doorstaan.
Slotsom
5.24.
De rechtbank zal de vorderingen van de pelagische vissers afwijzen.
Proceskosten
5.25.
De pelagische vissers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van de Staat worden als volgt begroot:
- griffierecht: € 676
- salaris advocaat: € 1.228 (2 punten à € 614, volgens tarief II)
- nakosten:
€ 178(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).
Totaal: € 2.082
5.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 2.082, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten [eisers] € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.3.
verklaart de veroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024. [12]

Voetnoten

1.Zie Verordening (EU) 2023/194 van de Raad van 30 januari 2023 tot vaststelling, voor 2023, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, en tot vaststelling, voor 2023 en 2024, van dergelijke vangstmogelijkheden voor bepaalde diepzeevisbestanden.
2.Verordening (EU) 2021/1755 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot oprichting van de reserve voor aanpassing aan de Brexit.
3.Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/1803 van 8 oktober 2021 van de commissie tot vaststelling van de voorlopige aan elke lidstaat toegewezen bedragen uit de middelen van de reserve voor aanpassing aan de Brexit en van het minimumbedrag aan steun voor lokale en regionale kustgemeenschappen (PbEU 2021, L 362).
4.REPowerEU ziet op een plan om Europa voor 2030 onafhankelijk te maken van Russische fossiele brandstoffen, te beginnen met gas.
5.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 35 393, nr. 47.
6.Stcrt. 2022, 19616.
7.Artikel 2.7 lid 3 subsidieregeling.
8.Authorisation for State aid pursuant to Articles 107 and 108 of the Treaty on the Functioning of the European Union – Cases where the Commission raises no objections, SA.109579 (C/2023/1569).
9.Kamerbrief 14 maart 2023, met kenmerk DGBI-TOP / 26548280.
10.Europese Commissie, beslissing 5A.101089 (2022/N).
11.Vgl. HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729 (
12.type: 1554